of hoge obstakels en geopende of zich
openende achterkleppen.
— De registratiegebieden van de sensoren
hebben dode hoeken waarin personen en
objecten niet kunnen worden waargeno-
men.
— Vuil of ijs en water op de sensoren en de
camera's kunnen in sommige gevallen
als obstakel worden herkend of de her-
kenning van objecten belemmeren. Be-
halve door vuil en sneeuw kan het sen-
sorzicht ook door wasmiddelresten of
coatings belemmerd zijn.
— Externe geluidsbronnen en bepaalde op-
pervlakken van voorwerpen en kleding
kunnen de signalen van de sensoren be-
invloeden. Onder bepaalde omstandig-
heden is het dan mogelijk dat personen
en voorwerpen niet of alleen foutief wor-
den herkend
— Bepaalde voorwerpen kunnen door de
resolutie van het beeldscherm en bij on-
voldoende verlichting niet of onvoldoen-
de worden weergegeven, bijvoorbeeld
smalle palen of hekken.
— De camera's tonen alleen tweedimensio-
nale beelden op het beeldscherm. Door-
dat er geen ruimtelijke diepte is, kunnen
bijvoorbeeld uitstekende voorwerpen of
gaten in het wegdek niet of nauwelijks
worden herkend.
Oefen het gebruik van de parkeersys-
temen op een plek met weinig verkeer
of op de parkeerplaats om met de syste-
men en de functies vertrouwd te raken.
Voorwaarden
Basisinformatie
Er moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan, zodat de sensoren en camera's de
omgeving van de wagen optimaal kunnen
herkennen en in het infotainmentsysteem
kunnen weergeven:
✓ Portieren zijn gesloten.
✓ Buitenspiegels zijn niet ingeklapt.
✓ Sensoren of camera's worden niet door
aanbouwdelen of kentekensierframes
afgedekt.
194
Parkeren en manoeuvreren
✓ Ondergrond is een recht vlak.
✓ Wagen is niet achter zwaar of eenzijdig
beladen.
✓ Motor draait.
✓ Remondersteunende systemen zijn in-
geschakeld → pag. 209.
Als in het infotainmentsysteem ande-
re functies tijdens het parkeren wor-
den bediend, wordt de parkeerfunctie in-
clusief de akoestische waarschuwingen ge-
deactiveerd.
Een geschikte parkeerruimte vinden
De actieve parkeerhulp heeft systeembe-
paalde grenzen. Zo is het bijvoorbeeld niet
mogelijk om in en uit te parkeren in nauwe
bochten met ondersteuning van de actieve
parkeerhulp.
Opdat een geschikte parkeerruimte correct
kan worden weergegeven resp. herkend,
moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
✓ Lengte en breedte van de parkeerruim-
te zijn groter dan de afmetingen van de
wagen en bieden voldoende ruimte
voor het manoeuvreren.
✓ Afstand bij het passeren van de par-
keerruimte: 0,5 tot 2 meter.
✓ Snelheid bij het passeren van de par-
keerruimte: bij parkeerruimtes parallel
aan de weg maximaal 40 km/h (25
mph) en bij parkeerruimtes haaks op de
weg maximaal 20 km/h (12 mph).
✓ Bij parkeerruimtes parallel aan de weg
is de lengte van de parkeerruimte ten
minste de wagenlengte + 0,8 meter en
bij parkeerruimtes haaks op de weg is
de breedte van de parkeerruimte ten
minste de wagenbreedte + 0,95 meter.
✓ Snelheid bij het inparkeren: maximaal
7 km/h (4 mph). Er kan een automati-
sche remingreep plaatsvinden →
De inparkeerhandeling kan na de auto-
matische remingreep worden voortge-
zet.
De automatische remingreep vindt
maximaal eenmaal per handeling
plaats. Als de snelheid van ongeveer
7 km/h (4 mph) opnieuw wordt over-
.