32
Veiligheid voor inzittenden
& WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar bij ingeschakelde bijrijders‐
airbag
Als de bijrijdersairbag is ingeschakeld, kan
een kind op de bijrijdersstoel bij een ongeval
door de bijrijdersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjes‐
bevestigingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kan voor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigings‐
systeem op de bijrijdersstoel de voertuigspeci‐
fieke aanwijzingen in acht nemen
(
pagina 49). Beslist ook de aanwijzingen met
/
betrekking tot naar achteren of naar voren
gerichte kinderzitjesbevestigingssystemen op de
bijrijdersstoel in acht nemen.
Informatie over de automatische uitschake‐
ling van de bijrijdersairbag
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de bijrijdersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
bijrijdersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de bijrijdersairbag controle‐
ren (
pagina 35).
/
* AANWIJZING Bij onbezette passagiers‐
stoel beslist in acht nemen
Bij een ongeval kunnen aan passagierszijde
de onderdelen van het veiligheidssysteem
onnodig worden geactiveerd:
Op de passagiersstoel zijn zware voorwer‐
R
pen geplaatst.
De gordelslottong van de veiligheidsgor‐
R
del is bij onbezette passagiersstoel in het
gordelslot vergrendeld.
Voorwerpen op een geschikte plaats
#
opbergen.
De veiligheidsgordel altijd slechts voor
#
één persoon gebruiken.
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als wordt afgeweken van de correcte zitposi‐
tie, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen.
Elke inzittende moet de volgende punten in
acht nemen:
De veiligheidsgordel correct omgespen. In
R
het bijzonder erop letten, dat bij zwangere
vrouwen de heupgordel nooit over buik of
onderlichaam loopt.
De correcte zitpositie innemen en de
R
grootst mogelijke afstand tot de airbags
aanhouden.
De volgende aanwijzingen in acht nemen.
R
Altijd controleren of zich geen voorwer‐
#
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tredende
airbag te vermijden moet elke inzittende met
name de volgende aanwijzingen in acht nemen:
De stoelen voor aanvang van de rit correct
R
instellen, de chauffeurs- en bijrijdersstoel zo
ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de chauffeursstoel in acht nemen
(
pagina 75).
/
Het stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
R
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
Tijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
R
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
de deur of de zijruit leunen. Anders bevindt u
zich in het ontplooiingsgebied van de airbags.
De voeten moeten zich altijd op de vloer
R
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet op de
cockpit leggen. Anders bevinden uw voeten
zich in het ontplooiingsgebied van de airbag.
Wanneer kinderen in het voertuig worden
R
meegenomen, de aanvullende aanwijzingen in
acht nemen (
pagina 38).
/
Voorwerpen altijd correct opbergen en bevei‐
R
ligen.