28
Veiligheid voor inzittenden
Als beschadigde onderdelen van het hoog‐
spanningsboordnet worden aangeraakt, kunt
u een stroomstoot krijgen.
Het veiligheidssysteem direct laten con‐
#
troleren en repareren bij een gekwalifi‐
ceerde werkplaats.
Na een ongeval direct het contact afzet‐
#
ten.
Werking van het veiligheidssysteem bij een
ongeval
De werking van het veiligheidssysteem is afhan‐
kelijk van de bepaalde zwaarte van de botsing en
de verwachte aard van het ongeval:
Frontale aanrijding
R
Aanrijding van achteren
R
Aanrijding van opzij
R
Over de kop slaan
R
De activeringsdrempels voor de onderdelen van
het veiligheidssysteem worden bepaald door het
evalueren van de sensorwaarden die op verschil‐
lende plaatsen in het voertuig worden gemeten.
Deze procedure heeft een anticiperend karakter.
De activering van de onderdelen van het veilig‐
heidssysteem moet tijdig, aan het begin van het
ongeval, plaatsvinden.
Factoren die pas na de aanrijding zichtbaar of
meetbaar zijn, hebben geen invloed op de airba‐
gactivering. Ze geven daarvoor ook geen indica‐
tie.
Het voertuig kan behoorlijk worden vervormd
zonder dat een airbag wordt geactiveerd. Dit is
het geval als alleen relatief gemakkelijk vervorm‐
bare delen worden geraakt en geen grote vertra‐
ging van het voertuig wordt gehaald. Omgekeerd
kan een airbag worden geactiveerd, hoewel het
voertuig slechts gering vervormd is. Wanneer bij‐
voorbeeld zeer stijve onderdelen van het voertuig,
zoals langsdragers, worden getroffen, kan de ver‐
traging van het voertuig daardoor groot genoeg
zijn.
Afhankelijk van de herkende activeringssituatie
kunnen de onderdelen van het veiligheidssysteem
onafhankelijk van elkaar worden geactiveerd:
Gordelspanner: Frontale aanrijding, aanrijding
R
van achteren, aanrijding van opzij, over de
kop slaan
Chauffeursairbag, bijrijdersairbag: Frontale
R
aanrijding
Sidebag: Aanrijding van opzij
R
Windowbag: Aanrijding van opzij, over de kop
R
slaan, frontale aanrijding
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF gedoofd is, kan de bijrijdersairbag bij
een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette
bijrijdersstoel voor en ook tijdens het rijden de
correcte status van de bijrijdersairbag controle‐
ren (
pagina 35).
/
& WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete delen van de airbag
Na het activeren van een airbag zijn de delen
van de airbag heet.
De delen van de airbag niet aanraken.
#
Een geactiveerde airbag direct bij een
#
gekwalificeerde werkplaats laten ver‐
vangen.
Mercedes-Benz adviseert om het voertuig na een
ongeval naar een gekwalificeerde werkplaats te
laten slepen. Dit advies in het bijzonder opvolgen
nadat een gordelspanner of airbag is geactiveerd.
Als een gordelspanner of airbag wordt geacti‐
veerd, hoort u een knal en kan er poederstof vrij‐
komen:
De knal heeft over het algemeen geen nega‐
R
tieve gevolgen voor het gehoor.
Het vrijkomende poederstof is in het alge‐
R
meen niet schadelijk voor de gezondheid,
maar kan bij personen met astma of ademha‐
lingsmoeilijkheden kortstondige ademhalings‐
moeilijkheden veroorzaken.
Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen, moet
u het voertuig direct verlaten of een ruit ope‐
nen om ademhalingsmoeilijkheden te voorko‐
men.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veiligheids‐
gordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd
correct omgespen. Alleen een correct omge‐
gespte veiligheidsgordel kan adequaat bescher‐
mingspotentieel bieden.