312 Wielen en banden
Verdere onderwerpen
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
R
spanning (
pagina 309)
/
Bandenspanningstabel
R
Plaatje met de bandenspannings- en belas‐
R
tingsgegevens
Bandenspanningscontrole
Functie van de bandenspanningscontrole
Het systeem controleert met behulp van banden‐
spanningsensoren de bandenspanning en de ban‐
dentemperatuur van de op het voertuig gemon‐
teerde banden.
Nieuwe bandenspanningsensoren, bijvoorbeeld
bij winterbanden, worden bij de eerste rit auto‐
matisch ingeleerd.
De chauffeur is ervoor verantwoordelijk, de ban‐
denspanning in te stellen op de geadviseerde,
voor de bedrijfsomstandigheden geschikte ban‐
denspanning voor koude banden
(
pagina 309).
/
In acht nemen dat de bandenspanningscontrole
de voor de actuele bedrijfsomstandigheden cor‐
recte bandenspanning eerst moet inleren. De
waarschuwingsdrempel voor de waarschuwings‐
melding bij een duidelijk drukverlies is gebaseerd
op de ingeleerde referentiewaarden. Nadat u de
bandenspanning bij koude banden hebt ingesteld,
dient u de bandenspanningscontrole opnieuw te
starten (
pagina 313). De actuele spanningen
/
worden daarbij als nieuwe referentiewaarde
opgeslagen. Daarmee is gewaarborgd, dat pas
een waarschuwingsmelding wordt gegeven als de
bandenspanning duidelijk gedaald is.
Het waarschuwingslampje h in het combi-
instrument geeft een herkend drukverlies of een
storing als volgt aan:
Als het waarschuwingslampje h continu
R
brandt, is de bandenspanning bij een of meer‐
dere banden duidelijk te laag. De banden‐
spanningscontrole vertoont geen storing.
Als het waarschuwingslampje h circa een
R
minuut knippert en dan permanent brandt,
vertoont de bandenspanningscontrole een
storing.
In het combi-instrument verschijnt bovendien
R
een melding.
Systeemgrenzen
Het systeem kan in de volgende situaties moge‐
lijk niet correct werken of buiten werking zijn:
De bandenspanning is verkeerd ingesteld.
R
Er treedt een plotseling drukverlies op, bij‐
R
voorbeeld veroorzaakt door een binnenge‐
drongen voorwerp.
Er treedt een storing door een andere radio‐
R
bron op.
Bij een storing van de bandenspanningscontrole
kan het langer dan tien minuten duren voordat de
storing met het waarschuwingslampje h
wordt weergegeven. Als de storing verholpen is,
dooft het waarschuwingslampje h na enkele
minuten rijden.
De waarden voor de bandenspanning in de boord‐
computer kunnen afwijken van de waarden die bij
het tankstation met een bandenspanningsmeter
worden gemeten.
De door de boordcomputer weergegeven banden‐
spanningen hebben betrekking op zeeniveau. Op
hoger gelegen locaties geven luchtdrukmeters
een hogere bandenspanning weer dan de boord‐
computer. In dit geval de bandenspanning verla‐
gen.
Bandenspanning elektronisch controleren
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
R
Met de toets ò de menulijst oproepen.
#
Met de toets : of 9
#
ren.
De toets a indrukken.
#
Met de toets : of 9
#
selecteren.
De toets a indrukken.
#
Het display toont de actuele bandenspanning
van de afzonderlijke wielen.
Als het voertuig langer dan 20 minuten gepar‐
keerd was, toont het display de melding
Service
selecte‐
Bandenspanning
Banden-