Een reductie van het vermogen van de verwar‐
ming en de klimaatregeling kan ertoe leiden dat
het bereiken van de gewenste interieurtempera‐
tuur langer duurt dan gebruikelijk, of helemaal
niet mogelijk is.
MaxComfort-modus
Afhankelijk van de uitrusting beschikt uw voertuig
over een MaxComfort-modus.
Bij ingeschakeld contact kan de MaxComfort-
modus in alle rijprogramma's door het indrukken
van de toets & in de aircobedieningseenheid
worden geactiveerd. In deze modus wordt het
maximumvermogen van het verwarmings- en kli‐
maatregelsysteem geactiveerd. Dit maakt het
sneller opwarmen van het voertuig mogelijk,
maar kan een negatieve invloed op de actieradius
hebben. Als het controlelampje in de toets &
brandt, is de functie ingeschakeld.
Verdere aanwijzingen
In de rijprogramma's ; en ;q wordt met
lage aanjagerstand (stand 1 tot maximaal 3) de
beste verwarmingscapaciteit bereikt.
Wanneer de ruiten dreigen te beslaan, moet de
aanjagerstand worden verhoogd en eventueel
een rijprogramma met een hogere verwarmings-
of airconditioningscapaciteit worden gekozen.
Indien nodig de functie "voorruit ontwasemen"
inschakelen (
pagina 125).
/
Bovendien de volgende aanwijzingen met betrek‐
king tot de klimaatregeling in acht nemen om het
energieverbruik te reduceren:
Kies een zo laag mogelijke aanjagerstand.
R
De functie voor het ontwasemen van de voor‐
R
ruit slechts kortstondig gebruiken, tot de
beslagen voorruit weer vrij is.
Bij warm weer het voertuig kort ventileren.
R
Voor een snellere afkoeling de luchtrecircula‐
tie van de klimaatregeling kortstondig inscha‐
kelen. Hierdoor wordt het afkoelproces ver‐
sneld en de gewenste interieurtemperatuur
sneller bereikt.
Voertuigen met stoelverwarming: Het gebruik
R
van de stoelverwarming in combinatie met
een gemiddelde interieurtemperatuur is zuini‐
ger dan het instellen van een hoge interieur‐
temperatuur.
Klimaatregelsysteem in- of uitschakelen
Het contact inschakelen.
#
Inschakelen: De tuimelschakelaar t
#
omhoog- of omlaagdrukken.
Het klimaatmenu van het multimediasysteem
wordt geopend.
of
De luchthoeveelheid met de tuimelschakelaar
#
H in de stand 1 of hoger zetten.
Uitschakelen: De tuimelschakelaar t
#
omhoog- of omlaagdrukken.
of
De luchthoeveelheid met de tuimelschakelaar
#
H in de stand g zetten.
%
Als de klimaatregeling is uitgeschakeld, gaat
op het display van de achterste bedienings‐
eenheid de melding "OFF" branden.
%
Bij het starten van het voertuig worden de
laatst gekozen instellingen van de klimaatre‐
geling automatisch overgenomen.
Voertuigen met klimaatregeling achterin: De
status van de klimaatregeling achterin na het
starten van het voertuigen is afhankelijk van
de in het menu
Voorklimatisering
teerde zone (
pagina 128).
/
A/C-functie in- of uitschakelen
Voorwaarden
Het temperatuurregelsysteem is ingeschakeld
R
(
pagina 123).
/
Het aandrijfsysteem is gestart.
R
Als de functie "koeling met luchtdroging" is inge‐
schakeld, wordt de interieurlucht van het voertuig
overeenkomstig de ingestelde temperatuur
gekoeld en gedroogd.
De functie kan alleen in het klimaatmenu, maar
niet in het klimaatmenu voor de airconditioning
achterin (2e menuniveau) worden in- of uitge‐
schakeld.
De tuimelschakelaar ¿ omhoog- of
#
omlaagdrukken.
Als het controlelampje boven de tuimelscha‐
kelaar ¿ gaat branden, is de functie "koe‐
ling met luchtdroging" ingeschakeld.
of
De functie via het klimaatmenu van het multi‐
#
mediasysteem in- en uitschakelen.
%
Voertuigen met automatische airconditioning
THERMOTRONIC: In de automatische stand is
de functie "koeling met luchtdroging" auto‐
matisch ingeschakeld.
Klimaatregeling 123
geselec‐