146 Rijden en parkeren
Om de contactdoosklep
#
boven op de contactdoosklep drukken.
Het controlelampje
catie
3
branden wit.
%
Wanneer het aandrijfsysteem is gestart
(weergave õ op het multifunctioneel dis‐
play brandt), kan de contactdoosklep
worden geopend.
Voor het wisselstroomladen de bovenste slui‐
#
ting en voor het gelijkstroomladen beide slui‐
tingen
7
naar links drukken.
De betreffende contactdoosdeksel
geopend.
%
Bij het wisselstroomladen (mode 2/3) is
alleen aansluiting
8
Wisselstroomladen via een netcontact‐
#
doos (mode 2): De voedingsstekker tot de
aanslag in de netcontactdoos van de externe
stroombron steken.
Indien nodig de maximale laadstroom instel‐
#
len (
pagina 142).
/
De laadkabelstekker tot de aanslag in de aan‐
#
sluiting
8
van de voertuigstekkerdoos ste‐
ken. De aansluiting
het onderste deel van het contactdoosdeksel
5
afgedekt blijven.
Het controlelampje
catie
3
knipperen oranje en, zodra de hoog‐
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
Wisselstroomladen via een wallbox/laad‐
#
station (mode 3): De laadkabelstekker tot de
aanslag in de aansluiting
stekkerdoos steken. De aansluiting
vrij en moet door het onderste deel van het
contactdoosdeksel
de wallbox of het laadstation niet met een
aansluitkabel is uitgerust, de stekker van de
optionele voertuiglaadkabel tot de aanslag in
de contactdoos van de wallbox of het laadsta‐
tion steken.
Het controlelampje
catie
3
knipperen oranje en, zodra de hoog‐
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
Gelijkstroomladen via een snellaadstation
#
(mode 4): De CCS-laadkabelstekker tot de
aanslag in de voertuigstekkerdoos steken.
Erop letten dat de aangesloten laadkabel niet
op trekspanning wordt belast.
Het controlelampje
catie
3
knipperen oranje en, zodra de hoog‐
spanningsaccu wordt opgeladen, groen.
1
te openen rechts‐
2
% en de statusindi‐
1
niet
5
is
nodig.
6
blijft vrij en moet door
4
# en de statusindi‐
8
van de voertuig‐
6
blijft
5
afgedekt blijven. Als
4
# en de statusindi‐
4
# en de statusindi‐
Wanneer de laadkabel op het voertuig is aange‐
sloten, kan het aandrijfsysteem niet worden
gestart en kan niet met het voertuig worden gere‐
den.
Wanneer de motorkap tijdens het opladen wordt
geopend, wordt het opladen afgebroken (alleen
bij gelijkstroomladen).
Aan het begin van het opladen wordt op het
combi-instrument de oplaadprognose weergege‐
ven. De oplaadprognose is de verwachte laadtoe‐
stand op de ingestelde vertrektijd of het tijdstip
waarop de hoogspanningsaccu volledig zal zijn
opgeladen.
De informatie die in het combi-instrument kan
worden weergegeven in acht nemen:
Oplaadprognose (
/
R
Displaymeldingen (
R
%
Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van
de temperatuur, de ventilator en het accu‐
koelsysteem hoorbaar inschakelen.
%
Is het voertuig gedurende langere standtijden
op het wisselstroomnet aangesloten (mode
2/3), dan wordt de hoogspanningsaccu
indien nodig of bij activering van elektrische
verbruikers (bijvoorbeeld de klimaatregeling
vooraf) automatisch opgeladen.
Het opladen beëindigen
Voorwaarden
Het voertuig is ontgrendeld.
R
De laadonderbrekingstoets
#
Het opladen is na korte tijd beëindigd. Als
vervolgens het controlelampje %
gaat branden, is de voertuigstekkerdoos ont‐
grendeld.
pagina 141)
pagina 330)
/
3
indrukken.
2
wit