Voertuigen met klimaatregeling achterin: De
luchthoeveelheid voor achterin kan via het kli‐
maatmenu van het multimediasysteem, of via de
bedieningseenheid achterin worden ingesteld.
Temperatuur instellen
Voorwaarden
Het klimaatregelsysteem is ingeschakeld.
R
Verhogen of verlagen: De tuimelschakelaar
#
w omhoog- of omlaagdrukken.
Voertuigen met klimaatregeling achterin: De tem‐
peratuur voor achterin kan via het klimaatmenu
van het multimediasysteem, of via de bedienings‐
eenheid achterin worden ingesteld.
Synchroniseringsfunctie in- of uitschakelen
Voorwaarden
Het temperatuurregelsysteem is ingeschakeld
R
(
pagina 123).
/
Met de functie "synchronisatie" kan de tempera‐
tuur centraal worden ingesteld. De temperatuur‐
instelling aan chauffeurszijde wordt dan overge‐
nomen voor de bijrijderszijde en bij voertuigen
met klimaatregeling achterin ook voor achter.
De functie "synchronisatie" via het klimaat‐
#
menu van het multimediasysteem in- en uit‐
schakelen.
Als de instellingen voor de bijrijderszijde of voor
achterin worden gewijzigd, wordt de synchronisa‐
tiefunctie uitgeschakeld.
Voorruit ontwasemen
Met deze functie kan de voorruit worden ontwa‐
semd of de condens aan de binnenzijde van de
voorruit en de voorste zijruiten worden verwij‐
derd.
Wanneer de functie "Voorruit ontwasemen" is
ingeschakeld, wordt een verlaging van het ver‐
warmings- en airconditioningsvermogen automa‐
tisch geannuleerd.
De functie "Voorruit ontwasemen" uitschakelen,
zodra de voorruit ontwasemd is.
%
Voertuigen met THERMOTRONIC: Wanneer
het voertuig condens op de ruiten herkent,
wordt de functie automatisch ingeschakeld.
De klimaatregeling inschakelen
#
(
pagina 123).
/
In- en uitschakelen: De tuimelschakelaar
#
¬ in de bedieningseenheid voorin
omhoog- of omlaagdrukken.
Als het controlelampje boven de toets ¬
gaat branden, is de functie ingeschakeld. De
actuele klimaatinstellingen worden gedeacti‐
veerd.
Temperatuur, luchthoeveelheid en luchtverde‐
ling worden voor een optimale ontwaseming
automatisch geregeld. De luchtrecirculatie
wordt uitgeschakeld.
Als de automatische stand wordt ingeschakeld,
schakelt de functie "Voorruit ontwasemen" auto‐
matisch uit.
Als u de functie "Voorruit ontwasemen" uitscha‐
kelt, zijn de vorige instellingen van de automati‐
sche airconditioning weer van kracht.
Daarbij de volgende uitzonderingen in acht
nemen:
De luchtrecirculatie blijft uitgeschakeld.
R
Als de A/C-functie automatisch is geacti‐
R
veerd, blijft deze actief.
Luchtrecirculatie in- of uitschakelen
Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld kunnen
de ruiten sneller beslaan. De luchtrecirculatie
slechts kortstondig inschakelen.
De tuimelschakelaar g omhoog- of
#
omlaagdrukken.
Als het controlelampje boven de tuimelscha‐
kelaar g gaat branden, is de luchtrecircu‐
latie ingeschakeld.
In de volgende situaties wordt de luchtrecircula‐
tie automatisch ingeschakeld:
bij hoge buitentemperaturen
R
tijdens het rijden door een tunnel (alleen
R
voertuigen met automatische airconditioning
THERMOTRONIC en navigatie)
Na ongeveer 30 minuten wordt automatisch weer
buitenlucht toegevoegd.
Klimaatregeling 125