Download Print deze pagina

HEIDENHAIN TNC7 Gebruikershandboek pagina 975

Verberg thumbnails Zie ook voor TNC7:

Advertenties

Bewerkingscycli | Cycli voor slijpbewerking
Verplaatsing
1 De besturing plaatst het slijpgereedschap in een halve cirkel om de ZIJDELINGSE
VERPL. Q534 dicht.
2 Het slijpgereedschap legt een volledige cirkel af en voert eventueel gepro-
grammeerde LEGE RUNS CONTOUR Q456 uit.
3 Wanneer het te verplaatsen gedeelte in de gereedschapsas groter is dan breedte
B van de slijpschijf, verplaatst de cyclus zich met een helixbaan.
Helixbaan
De helixbaan kunt u via een spoed in parameter Q1032 beïnvloeden. De stijging per
helixbaan (= 360°) staat in verhouding tot de breedte van de slijpschijf.
Het aantal helixbanen (= 360°) is afhankelijk van de spoed en de DIEPTE Q201. Hoe
kleiner de spoed, des te meer helixbanen (= 360°) ontstaan.
Voorbeeld:
Breedte van de slijpschijf B = 20 mm
Q201 DIEPTE = 50 mm
Q1032 FACTOR AANZET (Spoed) = 0,5
De besturing berekent de verhouding van de spoed ten opzichte van de breedte van
de slijpschijf.
Stijging per helixbaan =
De besturing legt het traject van 10 mm in de gereedschapsas binnen een helix
terug. Door de DIEPTE Q201 en de spoed per helixbaan ontstaan vijf helixbanen.
Aantal helixbanen =
Instructies
De machinefabrikant kan de overrides voor de pendelbewegingen
wijzigen.
Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL
uitvoeren.
De besturing start de pendelslag altijd in positieve richting.
De laatste zijdelingse verplaatsing kan afhankelijk van de invoer kleiner uitvallen.
Bij de simulatie geeft de besturing de pendelbeweging niet weer. De grafische
simulatieweergave in de werkstanden PGM-afloop regel voor regel en Auto-
matische programma-afloop geeft de pendelbeweging weer.
Deze cyclus kan ook met een freesgereedschap worden uitgevoerd. Bij een frees-
gereedschap komt de lengte van de snijkant LCUTS overeen met de breedte van
de slijpschijf.
Aanwijzingen voor het programmeren
De controller gaat ervan uit dat de bodem van de cilinder een bodem heeft.
Daarom kunt u alleen aan het oppervlak een overloop in Q1030 definiëren.
Wanneer u bijv. een doorgaande boring bewerkt, moet u rekening houden met de
onderste overloop in de DIEPTE Q201.
Wanneer Q1000=0, voert de besturing geen overlappende pendelbeweging uit.
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
15
975

Advertenties

loading