15
Cyclusverloop
1 De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX naar de
ingevoerde VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 boven het COORD. OPPERVLAK Q203
2 Afhankelijk van het positioneergedrag schakelt de besturing het spiltoerental
ofwel op de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 in, of op een bepaalde waarde boven
het coördinaatoppervlak.
Verdere informatie: "Positioneergedrag bij het werken met Q379", Pagina 537
3 De besturing voert de insteekbeweging afhankelijk van de definitie van Q426
SPILROTATIERICHTING uit met een rechtsdraaiende, linksdraaiende of
stilstaande spil
4 Het gereedschap boort met M3 en Q206 AANZET DIEPTEVERPL. tot boordiepte
Q201 resp. stilstanddiepte Q435 of van de diepte-instelling Q202:
Als u Q435 STILSTANDDIEPTE hebt gedefinieerd, verkleint de besturing de
aanzet na het bereiken van de stilstanddiepte met Q401 AANZETFACTOR en
blijft stilstaan met Q211 STILSTANDSTIJD ONDER
Als er een kleinere aanzetwaarde is ingevoerd, boort de besturing tot de
diepte-instelling. De diepte-instelling wordt met elke verplaatsing met Q212
AFNAMEWAARDE verkleind
5 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil – indien ingevoerd – voor
het vrijmaken
6 Nadat de besturing de boordiepte heeft bereikt, schakelt u het koelmiddel uit. Als
het toerental tot de waarde die in Q427 TOERENT. INST/TG.TR. gedefinieerd is
en evt. de rotatierichting uit Q426 weer verandert.
7 De besturing positioneert het gereedschap met Q208 AANZET TERUGTREKKEN
naar de teruglooppositie.
Verdere informatie: "Positioneergedrag bij het werken met Q379", Pagina 537
8 Indien een 2e veiligheidsafstand is ingevoerd, verplaatst de besturing het
gereedschap met FMAX daarheen
Instructies
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing
de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst
zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het
werkstukoppervlak! Er bestaat botsingsgevaar!
Diepte negatief invoeren
Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing
bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of
niet (off)
Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL
uitvoeren.
Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap.
Wanneer de LU-waarde kleiner is dan DIEPTE Q201, komt de besturing met een
foutmelding.
532
AANWIJZING
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
Bewerkingscycli | Cycli voor freesbewerking