Bewerkingscycli | Cycli die onafhankelijk zijn van de technologie
Instructies
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing
de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst
zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het
werkstukoppervlak! Er bestaat botsingsgevaar!
Diepte negatief invoeren
Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing
bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of
niet (off)
Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodi FUNCTION MODE MILL en
FUNCTION MODE TURN uitvoeren.
Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap.
Wanneer de LU-waarde kleiner is dan DIEPTE Q201, komt de besturing met een
foutmelding.
Deze cyclus is niet geschikt voor extra lange boren. Gebruik voor extra
lange boren de cyclus 241 EENLIPPIG DIEPBOREN.
Aanwijzingen voor het programmeren
Positioneerregel naar het startpunt (midden van de boring) van het bewer-
kingsvlak met radiuscorrectie R0 programmeren
Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer
diepte = 0 wordt geprogrammeerd, voert de besturing de cyclus niet uit.
Wanneer u voor de voorstopafstand Q258 een andere waarde dan voor Q259
invoert, verandert de besturing de voorstopafstand tussen de eerste en laatste
verplaatsing gelijkmatig.
Als via Q379 een verdiept startpunt wordt ingevoerd, verandert de besturing
uitsluitend het startpunt van de verplaatsingsbeweging. Terugtrekbewegingen
worden door de besturing niet veranderd, ze hebben betrekking op de coördinaat
van het werkstukoppervlak.
Wanneer Q257 BOORDPTE SPAANBREUK groter is dan Q202 DIEPTEVER-
PLAATSING, wordt spaanbreken niet uitgevoerd.
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
AANWIJZING
15
509