Bewerkingscycli | Cycli voor freesbewerking
Instructies
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u de parameter posAfterContPocket (nr. 201007) op
ToolAxClearanceHeight hebt ingesteld, positioneert de besturing het
gereedschap na het cycluseinde uitsluitend in de gereedschapsas op de veilige
hoogte. De besturing positioneert het gereedschap niet op het bewerkingsvlak. Er
bestaat botsingsgevaar!
Gereedschap na cycluseinde met alle coördinaten van het bewerkingsvlak
positioneren, bijv. L X+80 Y+0 R0 FMAX
Na de cyclus een absolute positie programmeren, geen incrementele
verplaatsing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u het gereedschap vóór de cyclusoproep achter een hindernis
positioneert, kan het tot een botsing komen.
Gereedschap vóór de cyclusoproep zo positioneren, dat de besturing het
startpunt van de contour zonder botsing kan benaderen
Als de actuele positie van het gereedschap bij de cyclusoproep onder de veilige
hoogte ligt, komt de besturing met een foutmelding
Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL
uitvoeren.
Wanneer u voor het benaderen en verlaten APPR en DEP-regels gebruikt,
controleert de besturing of deze benader- en vrijzetbewegingen de contour
beschadigen.
Wanneer u cyclus 25 CONTOURREEKS gebruikt, mag u in cyclus 14 CONTOUR
alleen een subprogramma definiëren.
In combinatie met cyclus 276 wordt geadviseerd cyclus 270 CONTOURREEKS-
DATA te gebruiken. Cyclus 20 CONTOURDATA is daarentegen niet nodig.
Het geheugen voor een SL-cyclus is beperkt. In een SL-cyclus kunnen maximaal
16384 contourelementen worden geprogrammeerd.
Als tijdens de bewerking M110 actief is, wordt bij aan de binnenkant gecor-
rigeerde cirkelbogen de aanzet dienovereenkomstig gereduceerd.
De volgende cyclus houdt rekening met additionele functies M109 en M110: De
besturing houdt bij bewerkingen aan de binnen- en buitenzijde de aanzet van
cirkelbogen bij binnen- en buitenradiussen op de snijkant van het gereedschap
constant.
Verdere informatie: "Aanzet bij cirkelbanen aanpassen met M109", Pagina 1361
Aanwijzingen voor het programmeren
De eerste NC-regel in het contoursubprogramma moet waarden in alle drie assen
X, Y en Z bevatten.
Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer
diepte = 0 wordt geprogrammeerd, dan gebruikt de besturing de in het contour-
subprogramma opgegeven coördinaten van de gereedschapsas.
Wanneer u lokale Q-parameters QL in een contoursubprogramma gebruikt, moet
u deze ook binnen het contoursubprogramma toewijzen of berekenen.
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
AANWIJZING
AANWIJZING
15
669