het voertuig niet van buitenaf met de sleutel
R
is vergrendeld
Wanneer gedurende meerdere uren geen veran‐
dering aan het voertuig wordt herkend, bijvoor‐
beeld deur openen, dan wordt de bewegingsmel‐
der automatisch uitgeschakeld. Daardoor wordt
accu-ontlading voorkomen.
Uitschakelvertragingstijd verlichting binnen
in- en uitschakelen
Multimediasysteem:
©
Instellingen
,
.
ting
Uitsch.vertr. interieur
.
De uitschakelvertragingstijd van de verlichting
#
in- of uitschakelen.
Lichtbron veranderen
Aanwijzingen met betrekking tot het vervan‐
gen van lampjes
& WAARSCHUWING Gevaar voor brand‐
wonden door hete onderdelen bij het
lampjes vervangen
Lampjes, verlichtingen en stekkers kunnen tij‐
dens de werking zeer heet worden.
Wanneer u een lampje vervangt, kunt u zich
aan deze onderdelen branden.
Voor het vervangen van lampjes de
#
onderdelen laten afkoelen.
Geen lampjes gebruiken die gevallen zijn of
R
waarvan het glas krasjes vertoont. Het lampje
kan anders breken.
De lichtbron kan uit elkaar spatten als u deze
R
aanraakt, als deze heet is, als u deze laat val‐
len of als deze bekrast of ingekerfd wordt.
Vlekken op het glas van het lampje verkorten
R
de levensduur van de lichtbron. Het glas niet
met de blote hand aanraken. Zo nodig het
glas in koude toestand met alcohol of spiritus
reinigen en met een niet-pluizende doek
schoonwrijven.
Lampjes tegen vochtigheid beschermen en
R
niet met vloeistof in contact laten komen.
Altijd controleren of de lampjes goed vastzitten.
Wanneer het voertuig met LED-lampen is uitge‐
rust, is dit als volgt te herkennen: De lichtbundel
van LED-lampen beweegt bij het starten van de
motor van boven naar beneden en weer terug.
Verlich-
.
Het dimlicht moet hierbij voor het starten van de
motor ingeschakeld zijn.
Gloeilampen en lampjes spelen een belangrijke
rol bij de veiligheid. Daarom erop letten dat deze
altijd werken. De koplampinstelling regelmatig
laten controleren.
Voor het vervangen van lampjes altijd het ver‐
R
lichtingssysteem van het voertuig uitschake‐
len. Hierdoor wordt kortsluiting voorkomen.
De gloeilampen alleen in gesloten en hiervoor
R
bedoelde lampen gebruiken.
Alleen vervangende gloeilampen van het‐
R
zelfde type en met de bedoelde spanning
gebruiken.
Wanneer ook de nieuwe lichtbron niet brandt, ga
dan naar een gekwalificeerde werkplaats.
Voorste lichtbronnen vervangen (auto's met
halogeenkoplampen)
Overzicht soorten lichtbronnen voor
De volgende lichtbronnen kunt u zelf vervangen.
Halogeenkoplampen
1
Grootlicht/dagrijlicht: H15 55 W/15 W
2
Dimlicht/stadslicht: H7 55 W/W 5 W
3
Knipperlichten: PY 21 W
Halogeenkoplampen vervangen
Voorwaarden
Dimlicht: Soort lichtbron H7 55 W
R
Grootlicht/dagrijlicht: Soort lichtbron
R
H15 55 W/15 W
Stadslicht: Soort lichtbron W 5 W
R
Knipperlicht: Soort lichtbron PY 21 W
R
91
Licht en zicht