Download Print deze pagina

Mercedes-Benz Sprinter 2018 Handleiding pagina 319

Verberg thumbnails Zie ook voor Sprinter 2018:

Advertenties

* AANWIJZING Beschadiging van de wiel‐
doppen door gemonteerde sneeuwkettin‐
gen
Wanneer u sneeuwkettingen op stalen velgen
monteert, kunnen de wieldoppen beschadi‐
gen.
Voor de montage van sneeuwkettingen
#
de wieldoppen van de stalen velgen ver‐
wijderen.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
Sneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
R
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
daarover is verkrijgbaar bij een gekwalifi‐
ceerde werkplaats.
Om veiligheidsredenen uitsluitend de door
R
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
De sneeuwkettingen moeten na circa 1 km
R
nogmaals worden nagespannen. Alleen zo is
een optimale zitting van de sneeuwkettingen
en vrije ruimte naar de aangrenzende onder‐
delen mogelijk.
Voertuigen met vierwielaandrijving:
R
Sneeuwkettingen op alle wielen monteren. Bij
voertuigen met dubbelluchtwielen de sneeuw‐
kettingen op de buitenste wielen monteren.
De montagehandleiding van de fabrikant
opvolgen.
Sneeuwkettingen alleen gebruiken als de weg
R
geheel met sneeuw bedekt is. De sneeuwket‐
tingen zo snel mogelijk verwijderen, als de
weg niet meer geheel met sneeuw bedekt is.
Plaatselijke bepalingen kunnen het gebruik
R
van sneeuwkettingen beperken. De overeen‐
komstige voorschriften in acht nemen voordat
u sneeuwkettingen monteert.
Voor het wegrijden met sneeuwkettingen de
R
vierwielaandrijving inschakelen
(
pagina 133).
De toegestane maximumsnelheid met gemon‐
R
teerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
Voertuigen met parkeerassistent: Met
R
gemonteerde sneeuwkettingen niet de PARK‐
TRONIC-parkeerassistent gebruiken.
%
De maximumsnelheid van het voertuig kan
voor het gebruik van winterbanden perma‐
nent worden begrensd (
pagina 160).
%
®
Het ESP
kan voor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (
pagina 154). Zo kunnen de
wielen doordraaien en een hogere aandrijf‐
kracht opwekken.
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning vormen de volgende gevaren:
De banden kunnen klappen, in het bijzon‐
R
der bij toenemende belading en snelheid.
De banden kunnen overmatig en/of onge‐
R
lijkmatig slijten, hetgeen de grip sterk
nadelig beïnvloedt.
De rij-eigenschappen en het stuur‑ en
R
remgedrag kunnen sterk nadelig beïn‐
vloed worden.
Geadviseerde bandenspanningen in
#
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
ten minste maandelijks
R
bij veranderde belading
R
voor aanvang van een langere rit
R
bij veranderde gebruiksomstandigheden,
R
bijv. rijden in het terrein
Indien nodig de bandenspanning aan‐
#
passen.
Een te lage of te hoge bandenspanning heeft de
volgende gevolgen:
De levensduur van de band wordt verkort.
R
Beschadiging van de banden wordt in de hand
R
gewerkt.
Het rijgedrag en daarmee de rijveiligheid wor‐
R
den nadelig beïnvloed, bijvoorbeeld door
aquaplaning.
317
Wielen en banden

Advertenties

loading