Veiligheidsgordel afdoen
De ontgrendelingsknop in het gordelslot
#
indrukken en de veiligheidsgordel met de gor‐
delslottong teruggeleiden.
Werking van de gordelwaarschuwing voor
chauffeur en bijrijder
Het waarschuwingslampje veiligheidsgordel ü
op het instrumentendisplay maakt u erop attent,
dat alle inzittenden de veiligheidsgordel correct
moeten omgespen.
Bovendien kan een waarschuwingssignaal klin‐
ken.
Zodra de chauffeur de veiligheidsgordel heeft
omgegespt, gaat de gordelwaarschuwing uit.
Afhankelijk van de uitrusting gaat de gordelwaar‐
schuwing uit, zodra de chauffeur en de bijrijder
de veiligheidsgordel hebben omgegespt.
Alleen voor bepaalde landen: Ongeacht of de
chauffeur de veiligheidsgordel reeds heeft omge‐
gespt, brandt het waarschuwingslampje veilig‐
heidsgordels ü iedere keer na het inschakelen
van het contact gedurende zes seconden. Deze
dooft na het starten van de motor, zodra de
chauffeur de veiligheidsgordel heeft omgegespt.
Airbags
Overzicht van de airbags
1
Chauffeursairbag
2
Windowbag
3
Bijrijdersairbag
4
Sidebags
De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar
aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermingspo‐
tentieel voor de betreffende inzittende vergroten.
Veiligheid voor inzittenden
Mogelijk beschermingspotentieel per airbag:
AIRBAG
Mogelijk beschermings‐
potentieel voor ...
Chauffeursairbag,
Hoofd en borstkas
bijrijdersairbag
Windowbag
Hoofd
Sidebags
Borstkas en bekken
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan een air‐
bag in combinatie met een correct gedragen vei‐
ligheidsgordel het beschermingspotentieel ver‐
groten.
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door verkeerde zitpositie
Als u niet de juiste zitpositie inneemt, kan de
airbag niet zoals bedoeld beschermen en
door het activeren zelfs extra verwondingen
veroorzaken.
Om risico's te vermijden, altijd ervoor zorgen
dat alle inzittenden:
ook zwangere vrouwen, de veiligheidsgor‐
R
del correct dragen.
Correct zitten en de grootst mogelijke
R
afstand tot de airbags aanhouden.
De volgende aanwijzingen in acht nemen.
R
Altijd controleren of zich geen voorwer‐
#
pen tussen de airbag en de inzittende
bevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tredende
airbag te vermijden moet elke inzittende de vol‐
gende aanwijzingen in acht nemen:
De stoelen voor aanvang van de rit correct
R
instellen, de bestuurders- en passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren.
Daarbij altijd de informatie over de correcte
stand van de bestuurdersstoel in acht nemen
(
pagina 62).
→
Het stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
R
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
Tijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
R
leunen. Niet naar voren buigen en niet tegen
het portier of de zijruit leunen. Anders bevindt
31