Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veiligheids‐
systeem
Het veiligheidssysteem omvat de volgende com‐
ponenten:
Veiligheidsgordelsysteem
R
Airbags
R
Kinderzitjesbevestigingssysteem
R
Kinderzitjebevestigingen
R
Het veiligheidssysteem kan bij een ongeval het
risico reduceren dat inzittenden met delen van
het interieur in aanraking komen. Bovendien kan
het veiligheidssysteem bij een ongeval de belas‐
tingen voor de inzittenden reduceren.
Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel
kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie vor‐
men gordelspanners en/of airbags een aanvulling
op de correct omgegespte veiligheidsgordel. De
gordelspanners en/of airbags worden niet bij elk
ongeval geactiveerd.
Auto's met passagiersbank: De gordelspanner
van de passagierssstoel wordt geactiveerd onge‐
acht of de gordelslottong van de veiligheidsgordel
in het gordelslot is vergrendeld.
Als de auto geen bestuurdersairbag heeft, omvat
het veiligheidsgordelsysteem geen gordelspanner
en gordelkrachtbegrenzer.
Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssysteem
zijn beschermingspotentieel kan behalen, moet
elke inzittende de volgende aanwijzingen in acht
nemen:
De veiligheidsgordel correct omgespen.
R
Zo rechtop mogelijk zitten, met de rug tegen
R
de rugleuning.
Indien mogelijk zo zitten dat de voeten op de
R
vloer staan.
Personen kleiner dan 1,50 m moeten altijd in
R
een voor Mercedes-Benz-auto's geschikt aan‐
vullend veiligheidssysteem worden beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter verwon‐
dingen en overlijden in elke ongevalssituatie vol‐
ledig uitsluiten. Zo bieden veiligheidsgordels en
airbags in het algemeen geen bescherming tegen
voorwerpen die van buitenaf de auto binnendrin‐
gen. Ook het risico van verwondingen door de
zich ontplooiende airbag kan niet volledig worden
uitgesloten.
Veiligheid voor inzittenden
Beperking van het beschermingspotentieel
van het veiligheidssysteem
& WAARSCHUWING Letsel‑ of levensge‐
vaar door wijzigingen aan het veiligheids‐
systeem
Door wijzigingen aan het veiligheidssysteem
kan deze niet meer zoals bedoeld functione‐
ren.
Het veiligheidssysteem kan dan de inzitten‐
den niet meer zoals bedoeld beschermen en
bijvoorbeeld bij een ongeval uitvallen of
onverwacht worden geactiveerd.
Nooit onderdelen van het veiligheidssys‐
#
teem wijzigen.
Geen ingrepen aan de bedrading en
#
elektronische onderdelen of de software
daarvan uitvoeren.
Wanneer de auto moet worden aangepast aan
een persoon met een lichamelijke handicap,
wendt u zich dan tot een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Mercedes-Benz adviseert om rijhulpsystemen te
gebruiken die Mercedes-Benz voor uw auto heeft
goedgekeurd.
Bedrijfsklare status van het veiligheidssys‐
teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschuwings‐
lampje veiligheidssysteem6 tijdens de zelf‐
diagnose branden. Deze dooft uiterlijk enkele
seconden na het starten van de auto. De onder‐
delen van het veiligheidssysteem zijn dan gereed
voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem vertoont
een storing
In de volgende gevallen is een storing van het vei‐
ligheidssysteem aanwezig:
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu‐
R
wingslampje veiligheidssysteem 6 niet
branden.
Tijdens het rijden gaat het waarschuwings‐
R
lampje veiligheidssysteem 6 continu of
herhaaldelijk branden.
27