116
Rijden en parkeren
De automatische transmissie uit de par‐
R
keerstand j te schakelen of de handge‐
schakelde versnellingsbak in de neutraal‐
stand te zetten.
De motor te starten.
R
Bij het verlaten van de auto altijd de
#
sleutel meenemen en de auto vergren‐
delen.
Kinderen en dieren nooit zonder toe‐
#
zicht in de auto achterlaten.
De sleutel buiten bereik van kinderen
#
bewaren.
Als het voertuig nog steeds niet start en op het
multifunctioneel display de displaymelding
tel in aangegeven bergplaats leggen Zie handlei-
ding
verschijnt, kan het voertuig in het noodpro‐
gramma worden gestart.
De sleutel
1
van de sleutelbos verwijderen.
#
De sleutel
1
in de aansluitplaats steken.
#
Het voertuig wordt na korte tijd gestart.
De sleutel tijdens de gehele rit in de aansluit‐
#
plaats laten.
Als de sleutel
1
uit de aansluitplaats wordt
#
genomen, blijft de motor draaien.
De sleutel
1
bij een gekwalificeerde werk‐
#
plaats laten controleren.
Als het voertuig niet start:
De sleutel
1
in de aansluitplaats laten.
#
Voertuigen met handgeschakelde versnel‐
#
lingsbak: Het koppelingspedaal indrukken.
Voertuigen met automatische transmis‐
#
sie: Het rempedaal indrukken.
Het voertuig met de start-stoptoets starten.
#
%
Met de start-stoptoets kan ook de spannings‐
voorziening of het contact worden ingescha‐
keld.
Inrij-aanwijzingen
De motor gedurende de eerste 1500 km ontzien:
Met wisselende snelheden en toerentallen rij‐
R
den.
Tijdig opschakelen, uiterlijk wanneer de wijzer
R
van de toerenteller Ô het rode gebied heeft
bereikt.
Hoge belastingen en volgas vermijden.
R
Om te remmen niet handmatig terugschake‐
Sleu-
R
len.
Pas vanaf 1500 km kan het motortoerental
R
geleidelijk worden verhoogd en het volledige
snelheidsbereik worden gebruikt.
Auto's met automatische transmissie: Het
R
gaspedaal niet tot voorbij het drukpunt
indrukken (kickdown).
Dit geldt eveneens als de motor of onderdelen
van de aandrijflijn zijn vervangen.
Tevens de volgende inrij-aanwijzingen in acht
nemen:
Na aflevering van het voertuig of na een repa‐
R
ratie initialiseren de sensoren van het rijveilig‐
heidssysteem ESP
afstand. De volledige functionaliteit van deze
systemen wordt pas bereikt na afsluiting van
deze inleerprocedure.
Nieuwe of vervangen remblokken, remschij‐
R
ven en banden bereiken pas na enkele hon‐
derden kilometers de optimale remwerking en
grip. De verminderde remwerking door krach‐
tiger indrukken van het rempedaal compense‐
ren.
Rijtips
Aanwijzingen met betrekking tot het rijden
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door voorwerpen in de beenruimte
van de bestuurder
Voorwerpen in de beenruimte van de bestuur‐
der kunnen de slag van de pedalen beperken
en een ingedrukt pedaal blokkeren.
®
zich over een bepaalde