164
Rijden en parkeren
Geluidsverlaging in- of uitschakelen
U kunt vastleggen, of tijdens een akoestische
waarschuwing van de PARKTRONIC-parkeerassis‐
tent het volume van een mediabron in het multi‐
mediasysteem moet worden verlaagd.
Verlaging audiovol. bij waarsch.signalen
#
selecteren.
De functie in- of uitschakelen.
#
Achteruitrijcamera
Functie van de achteruitrijcamera
Als de functie in het multimediasysteem is inge‐
schakeld, wordt bij het inschakelen van de ach‐
teruitversnelling het beeld van de achteruitrijca‐
mera
1
in het multimediasysteem weergegeven.
Dynamische hulplijnen tonen het rijspoor aan de
hand van de actuele stuurwielverdraaiing. Zo kunt
u zich bij het achteruitrijden oriënteren en obsta‐
kels vermijden.
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt het beeld van de achteruitrijcamera
1
ook in het multimediasysteem weergegeven:
Het contact is ingeschakeld.
R
De achteruitversnelling is niet ingeschakeld.
R
De achterste draaideuren worden geopend.
R
Op deze wijze kan het gebied achter het voertuig
worden bewaakt.
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt na
circa 10 seconden uitgeschakeld als de achterste
draaideuren worden gesloten.
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel.
Hij kan uw waarneming van de omgeving niet ver‐
vangen. De chauffeur blijft te allen tijde verant‐
woordelijk voor het veilig manoeuvreren en par‐
keren. Bij het manoeuvreren of parkeren mogen
zich onder andere geen personen, dieren of voor‐
werpen in het manoeuvreergebied bevinden; dit
controleren.
De achteruitrijcamera kan obstakels vervormd,
niet correct of zelfs geheel niet weergeven. De
achteruitrijcamera kan niet alle objecten die zich
zeer dichtbij en/of onder de achterbumper bevin‐
den aangeven. Hij waarschuwt niet voor aanrijdin‐
gen, personen of voorwerpen.
U kunt kiezen tussen de volgende weergaven:
Normale weergave
R
Groothoekweergave
R
Aanhangwagenweergave
R
Het gebied achter het voertuig wordt net als in de
binnenspiegel in spiegelbeeld weergegeven.
Systeemgrenzen
De achteruitrijcamera werkt in onder andere de
volgende situaties slechts beperkt of helemaal
niet:
Het regent hard, het sneeuwt of het is mistig.
R
De lichtomstandigheden zijn slecht, bijvoor‐
R
beeld 's nachts.
De omgeving wordt met een fluorescerend
R
licht verlicht, het display kan flikkeren.
Er ontstaat een snelle temperatuurwisseling,
R
bijvoorbeeld wanneer in de winter vanuit de
kou een verwarmde garage wordt ingereden.
De omgevingstemperatuur zeer hoog is.
R
De cameralens is afgedekt, vervuild of besla‐
R
gen. De aanwijzingen voor het reinigen van de
achteruitrijcamera in acht nemen
(
pagina 291).
→
De camera of de achterzijde van het voertuig
R
is beschadigd. In dit geval de camera, diens
stand en de afstelling laten controleren bij
een gekwalificeerde werkplaats.
Door achterop het voertuig gemonteerde aan‐
bouwdelen (bijvoorbeeld een laadklep) kunnen
het gezichtsveld en verdere functies van de ach‐
teruitrijcamera worden beperkt.
%
Het contrast van het display kan nadelig wor‐
den beïnvloed door invallend zonlicht of
andere lichtbronnen. Wees in dat geval extra
voorzichtig.
%
Het display bij een aanzienlijke beperking van
de bruikbaarheid, als gevolg van bijvoorbeeld
pixelfouten, laten repareren of vervangen.