Rijden door het water
Eraan denken dat voorliggers of tegenliggers voor
golven kunnen zorgen. Hierdoor kan de maximaal
toegestane waterhoogte worden overschreden.
Deze aanwijzingen beslist aanhouden. Anders
kunnen de motor, elektrische installatie en trans‐
missie worden beschadigd.
Als er door water op de weg moet worden gere‐
den, met het volgende rekening houden:
De waterhoogte bij rustig water mag maxi‐
R
maal gelijkstaan met de onderkant van de
voorbumper.
Niet sneller dan stapvoets rijden.
R
Bij wagens met vierwielaandrijving eveneens de
aanwijzingen met betrekking tot het rijden door
water in het terrein in acht nemen
(
pagina 122).
→
Rijden in de winter
& WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordt teruggeschakeld
om de remwerking van de motor te verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
Op glad wegdek niet terugschakelen om
#
de remwerking van de motor te verho‐
gen.
& GEVAAR Levensgevaar door giftige uit‐
laatgassen
Wanneer de uitlaateindpijp geblokkeerd is of
geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen
giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmo‐
noxide, in het interieur binnendringen. Dat is
bijvoorbeeld het geval als de auto in de
sneeuw vastzit.
Als de motor of de standverwarming
#
moet blijven draaien, de uitlaateindpijp
en de omgeving van de auto sneeuwvrij
houden.
Aan de luwzijde van de auto een ruit
#
openen, om voldoende buitenlucht in
het interieur te laten komen.
& WAARSCHUWING Slipgevaar en gevaar
voor ongevallen door terugschakelen op
glad wegdek
Als op glad wegdek wordt teruggeschakeld
om de remwerking van de motor te verhogen,
kunnen de aangedreven wielen hun grip ver‐
liezen.
Op glad wegdek niet terugschakelen om
#
de remwerking van de motor te verho‐
gen.
Voertuigen met automatische transmissie mogen
in de neutraalstand i slechts kortstondig rollen.
Het langdurig rollen van het voertuig, bijvoor‐
beeld tijdens het slepen, leidt tot transmissie‐
schade.
Als het voertuig in een slip dreigt te raken of als u
bij lage snelheid niet kunt stoppen:
De automatische transmissie in de neutraal‐
R
stand i schakelen.
De neutraalstand van de versnellingsbak
R
inschakelen of het koppelingspedaal indruk‐
ken.
Het voertuig door stuurcorrecties onder con‐
R
trole proberen te houden.
Bij gladheid zeer voorzichtig rijden. Abrupt acce‐
lereren, sturen en remmen vermijden.
Voor het begin van de winter bij een gekwalifi‐
ceerde werkplaats een winterinspectie aan het
voertuig laten uitvoeren.
De aanwijzingen in het hoofdstuk "Aanwijzingen
met betrekking tot sneeuwkettingen"
(
pagina 316) in acht nemen.
→
Bij het rijden in winterse omstandigheden het
voertuig regelmatig controleren en sneeuw en ijs
verwijderen. Ophopingen van sneeuw en ijs kun‐
nen vooral in bevroren toestand in de omgeving
van de luchtaanzuiging, de bewegende delen, de
assen en de wielkasten:
de luchtaanzuiging belemmeren
R
delen van het voertuig beschadigen
R
storingen in de werking veroorzaken door
R
beperkingen van de constructief bepaalde
beweegbaarheid (bijvoorbeeld een kleinere
mogelijke stuuruitslag)
Bij beschadigingen contact opnemen met een
gekwalificeerde werkplaats.
121
Rijden en parkeren