86
Licht en zicht
afhankelijk van de verlichtingsterkte van de
omgeving.
Is het gedimde groot licht ingeschakeld? Dan
licht het desbetreffende meldlampje L op
het combinatie-instrument op.
Mistlicht en mistachterlicht in- of uitschake‐
len
Voorwaarden
De verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
R
stand L of Ã.
De spanningsvoorziening of de motor is inge‐
R
schakeld.
Het mistlicht in- of uitschakelen: De toets
#
7
indrukken.
Het mistachterlicht in- of uitschakelen: De
#
toets
6
indrukken.
De landspecifieke regelingen voor gebruik van het
mistachterlicht in acht nemen.
Koplampen instellen
Voorwaarden
De motor draait.
R
Met de koplampverstelling wordt de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand van
het voertuig aangepast. Wanneer stoelen bezet
zijn of de laadruimte wordt be- of ontladen, ver‐
andert de lichtbundel. Daardoor kunnen de zicht‐
omstandigheden verslechteren en kunnen tegen‐
liggers worden verblind.
%
Bij voertuigen met led-koplampen wordt de
lichtbundel automatisch ingesteld.
g Chauffeurs- en bijrijdersstoel bezet
1 Chauffeursstoel, bijrijdersstoel en zitplaatsen
achterin bezet
2 Chauffeursstoel, bijrijdersstoel en zitplaatsen
achterin bezet; laadruimte of laadvloer bela‐
den
3 Chauffeursstoel en bijrijdersstoel bezet en
gebruik van de maximaal toegestane achter‐
asbelasting
De koplampverstelling in de betreffende
#
stand draaien.
De weg moet 40 m tot 100 m worden verlicht
en het dimlicht mag het tegemoetkomend ver‐
keer niet verblinden.
Bij onbeladen voertuig de stand g kiezen.
#
Combischakelaar verlichting bedienen
1
Grootlicht
2
Knipperlichten rechts