124
Rijden en parkeren
Checklist na rijden in het terrein
Als u na het rijden in het terrein schade aan het
voertuig constateert, het voertuig onmiddellijk
laten controleren bij een gekwalificeerde werk‐
plaats.
Het rijden in het terrein betekent een zwaardere
belasting van het voertuig dan bij normaal wegge‐
bruik. Het voertuig na een rit door onherberg‐
zaam terrein controleren. Mogelijke beschadigin‐
gen worden dan tijdig herkend en het gevaar voor
risico's voor de inzittenden en andere verkeers‐
deelnemers wordt verminderd. Voor het rijden op
de openbare weg het voertuig grondig reinigen.
De volgende punten na het rijden in het terrein of
op bouwplaatsen en voor het rijden op de open‐
bare weg in acht nemen:
Voertuigen met DSR: De DSR uitschakelen
R
(
pagina 134).
→
Voertuigen met vierwielaandrijving: De
R
vierwielaandrijving uitschakelen
(
pagina 133).
→
De ASR inschakelen (
R
De exterieurverlichting, in het bijzonder de
R
koplampen en achterlichten, reinigen en op
beschadigingen controleren.
De kentekenplaat aan de voor- en achterzijde
R
reinigen.
De ruiten en de buitenspiegels reinigen.
R
De treden, de instappen en de handgrepen
R
reinigen. Dit verbetert de grip.
Banden en velgen, wielkasten en de bodem‐
R
plaat met een waterstraal reinigen. Daardoor
wordt de grip vooral op nat wegdek verhoogd.
Banden en velgen en wielkasten op inge‐
R
klemde voorwerpen controleren en deze ver‐
wijderen. Ingeklemde voorwerpen kunnen de
banden en velgen beschadigen, of tijdens het
doorrijden uit de band worden geslingerd.
De bodemplaat op ingeklemde takken of
R
andere delen van planten controleren en deze
zo nodig verwijderen.
Vooral na gebruik in zand, modder, split en
R
grind, water of soortgelijke vuile omstandig‐
heden de remschijven, remblokken en fusees
reinigen.
De bodemplaat, de banden, de velgen, de car‐
R
rosserie, de remmen, de stuurinrichting, het
onderstel en het uitlaatsysteem op beschadi‐
gingen controleren.
pagina 133).
→
De bedrijfsrem op bedrijfsveiligheid controle‐
R
ren, bijvoorbeeld een remproef uitvoeren.
Wanneer na het rijden in het terrein sterke
R
trillingen worden vastgesteld, de wielen en de
aandrijflijn opnieuw op ingeklemde voorwer‐
pen controleren. Ingeklemde voorwerpen ver‐
wijderen, omdat deze onbalans en daardoor
trillingen kunnen veroorzaken. Bij schade aan
de wielen en aandrijflijn direct naar een
gekwalificeerde werkplaats gaan.
Rijden in bergachtige gebieden
Voertuigen met dieselmotor: De bedrijfszekerheid
van de dieselmotor is gewaarborgd tot een
hoogte van 2500 m boven zeeniveau. Deze
hoogte mag voor korte tijd worden overschreden,
bijvoorbeeld bij het rijden in de bergen. Niet
voortdurend op hoogtes boven 2500 m rijden.
Anders kan de dieselmotor worden beschadigd.
Bij het rijden in de bergen erop letten dat door
het toenemen van de hoogte het motorvermogen
en het klimvermogen bij wegrijden verminderen.
Als hoger dan 2500 m boven zeeniveau wordt
gereden, is de ECO-Start niet meer beschikbaar.
Aanwijzingen met betrekking tot remmen bij afda‐
lingen vindt u onder Aanwijzingen met betrekking
tot de remmen(
pagina 119).
→
ECO start-stopsysteem
Werking van het ECO start-stopsysteem
Wanneer aan de volgende voorwaarden is vol‐
daan, wordt de motor automatisch afgezet:
Voertuigen met handgeschakelde versnel‐
R
lingsbak: Er wordt afgeremd, bij lage snel‐
heid wordt de neutraalstand i ingeschakeld
en vervolgens wordt het koppelingspedaal
losgelaten.
Voertuigen met automatische transmis‐
R
sie: Het voertuig wordt in de transmissie‐
stand h of i gestopt.
Er is aan alle voorwaarden met betrekking tot
R
het voertuig voor de automatische motorstop
voldaan.
Als het voertuig stilstaat verschijnt op het multi‐
functioneel display het symbool è. Als niet
aan alle voorwaarden met betrekking tot het
voertuig is voldaan, verschijnt op het multifunc‐
tioneel display het symbool ç.