Tijdens het rijden de schakelaar
#
elektrische parkeerrem indrukken.
Het voertuig wordt afgeremd zo lang de scha‐
kelaar
1
van de elektrische parkeerrem
ingedrukt wordt gehouden.
Het voertuig wordt sterker afgeremd, hoe lan‐
ger de schakelaar
1
keerrem ingedrukt wordt gehouden.
Tijdens het remmen:
klinkt een waarschuwingssignaal
R
verschijnt de displaymelding "Parkeerrem ont‐
R
grendelen"
knippert het rode controlelampje ! in het
R
instrumentendisplay
Als het voertuig tot stilstand is afgeremd, wordt
vervolgens de elektrische parkeerrem ingescha‐
keld.
Voertuig buiten gebruik stellen
Voertuig langer dan vier weken buiten bedrijf
stellen
Mogelijkheid 1: De accu op een druppellader
#
aansluiten.
Mogelijkheid 2: De startaccu van het voer‐
#
tuig loskoppelen.
Mogelijkheid 3: De spanningsvoorziening
#
met de accuhoofdschakelaar uitschakelen en
de extra accu van het voertuig loskoppelen.
Mogelijkheid 4: De spanningsvoorziening
#
onderbreken door het activeren van de rust‐
stand (
pagina 151)
→
Als er geen maatregelen worden genomen om de
laadtoestand van de accu in de stand te houden,
moet de laadtoestand van de accu elke drie
weken worden gecontroleerd.
Accuspanning lager dan 12,2 V: De accu
#
opladen, om beschadiging door diepontladen
te voorkomen.
%
Meer informatie is verkrijgbaar bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Ruststand
Ruststand activeren of deactiveren
Voorwaarden
De motor is afgezet.
R
1
van de
van de elektrische par‐
Boordcomputer:
Instellingen
Voertuig
,
.
(Ruststand)
Activeren of deactiveren:
#
ren.
Wielkeg gebruiken
De wielkeg tevens gebruiken voor de extra bevei‐
liging van het voertuig tegen wegrollen, bijvoor‐
beeld bij het parkeren of het verwisselen van een
wiel.
Wielkeg verwijderen: Het bevestigingskoord
#
1
iets omlaagtrekken en dan uit de houder
2
verwijderen.
De wielkeg verwijderen.
#
%
Er bij het opbergen op letten, dat de wielkeg
in de houder wordt geborgd door het bevesti‐
gingskoord 1.
Rij- en rijveiligheidssystemen
Rijsystemen en uw verantwoordelijkheid
Uw voertuig is voorzien van rijsystemen die u
ondersteunen bij het rijden, parkeren en manoeu‐
vreren. De rijsystemen zijn hulpmiddelen en ont‐
slaan u niet van uw verantwoordelijkheid. Voort‐
durend de verkeerssituatie in de gaten houden en
indien nodig ingrijpen. De grenzen voor een veilig
gebruik in acht nemen.
151
Rijden en parkeren
Ruhezustand
.
Ja
of
Nee
selecte‐