4.4 Programma's openen en
invoeren
Opbouw van een NC-programma in
HEIDENHAIN-klaartekstformaat
Een bewerkingsprogramma bestaat uit een aantal programmaregels.
De afbeelding rechts toont de elementen van een regel.
De TNC nummert de regels van een bewerkingsprogramma in
oplopende volgorde.
De eerste regel van een programma wordt d.m.v. BEGIN PGM, de
programmanaam en de geldende maateenheid gekenmerkt.
De daaropvolgende regels bevatten informatie over:
het onbewerkte werkstuk
gereedschapsdefinities en -oproepen
benaderen van een veiligheidspositie
aanzetten en toerentallen
baanbewegingen, cycli en verdere functies
De laatste regel van een programma wordt d.m.v. END PGM, de
programmanaam en de geldende maateenheid gekenmerkt.
HEIDENHAIN adviseert om na de gereedschapsoproep in
principe altijd een veiligheidspositie te benaderen, van
waaruit de TNC zonder botsingsgevaar kan positioneren
voor de bewerking!
Onbewerkt werkstuk definiëren:
Na het openen van een nieuw programma moet er een rechthoekig,
onbewerkt werkstuk gedefinieerd worden. Om het onbewerkte
werkstuk te definiëren, moet de softkey SPEC FCT en daarna de
softkey BLK FORM worden ingedrukt. Deze definitie heeft de TNC
nodig voor grafische simulaties. De zijden van het rechthoekige blok
mogen niet langer zijn dan 100 000 mm en liggen parallel aan de assen
X, Y en Z. Dit onbewerkte werkstuk wordt door twee van zijn
hoekpunten vastgelegd:
MIN-punt: kleinste X-, Y- en Z-coördinaat van het rechthoekige blok;
absolute waarden invoeren
MAX-punt: grootste X-, Y- en Z-coördinaat van het rechthoekige
blok; absolute of incrementele waarden invoeren
De definitie van het onbewerkte werkstuk is alleen
noodzakelijk, wanneer het programma grafisch moet
worden getest!
96
Regel
Regelnummer
BLK FORM
4 Programmeren: basisprincipes, bestandsbeheer, programmeerondersteuning
10 L X+10 Y+5 R0 F100 M3
Woorden
Baanfunctie