Voorbeeld 1
Een enkel werkstuk moet voorzien worden van een 20 mm diepe
boring. Na het opspannen en uitrichten van het werkstuk, het
uitrichten en het vastleggen van het referentiepunt kan de boring met
slechts enkele programmaregels geprogrammeerd en uitgevoerd
worden.
Eerst wordt het gereedschap met L-regels (rechten) boven het
werkstuk voorgepositioneerd en op een veiligheidsafstand van 5 mm
boven het boorgat gepositioneerd. Vervolgens wordt de boring met
cyclus 200 BOREN uitgevoerd.
0 BEGIN PGM $MDI MM
1 TOOL CALL 1 Z S1860
2 L Z+200 R0 FMAX
3 L X+50 Y+50 R0 FMAX M3
4 CYCL DEF 200 BOREN
Q200=5
;VEILIGHEIDSAFST.
Q201=-15 ;DIEPTE
Q206=250 ;AANZET DIEPTEVERPL.
Q202=5
;DIEPTE-INSTELLING
Q210=0
;ST.TIJD BOVEN
Q203=-10 ;COÖR. OPPERVL.
Q204=20
;2E V.AFSTAND
Q211=0.2 ;STILSTANDTIJD BENEDEN
5 CYCL CALL
6 L Z+200 R0 FMAX M2
7 END PGM $MDI MM
Rechtefunctie L (zie "Rechte L" op bladzijde 159), cyclus BOREN (zie
"BOREN (cyclus 200)" op bladzijde 229).
HEIDENHAIN TNC 620
Gereedschap oproepen: gereedschapsas Z,
spiltoerental 1860 omw/min
Gereedschap terugtrekken (F MAX = ijlgang)
Gereedschap met F MAX boven boorgat
positioneren, Spil aan
Cyclus BOREN definiëren
Veiligheidsafstand van gereedschap boven boorgat
Diepte boorgat (voorteken=werkrichting)
Booraanzet
Diepteverplaatsing vóór het terugtrekken
Stilstandtijd na elke terugtrekbeweging in seconden
coördinaat van het werkstukoppervlak
Veiligheidsafstand van gereedschap boven boorgat
Stilstandtijd op bodem van de boring in seconden
Cyclus BOREN oproepen
Gereedschap terugtrekken
Einde programma
69