De ingevoerde netwerkconfiguratie wordt pas actief nadat
de besturing opnieuw is opgestart. Nadat de
netwerkconfiguratie met de knop of de softkey OK is
afgesloten, wordt de besturing na bevestiging opnieuw
gestart.
Netwerktoegang op andere apparaten configureren (mount)
Laat de TNC door een netwerkspecialist configureren.
De parameters username, workgroup en password hoeven
niet in alle Windows-besturingssystemen te worden
ingevoerd.
Sluit de TNC (aansluiting X26) aan op het netwerk of een pc
Selecteer bij Bestandsbeheer (PGM MGT) de softkey Netwerk.
Druk op de MOD-toets. Voer daarna het sleutelgetal NET123 in.
Druk op de softkey NETWERKVERBIND. DEFINIËR.
Het dialoogvenster voor de netwerkconfiguratie wordt geopend
Instelling
Betekenis
Mount-device
Koppeling via NFS: directorynaam die moet
worden gemount. Deze naam bestaat uit
het netwerkadres van het apparaat, een
dubbele punt, een slash en de naam van de
directory. Het netwerkadres wordt
ingevoerd als vier door een punt
gescheiden decimale getallen (dotted
decimal-notatie), bijv. 160.1.180.4:/PC. Let
bij het invoeren van het pad op hoofdletters/
kleine letters
Koppeling van afzonderlijke Windows-
computers via SMB: netwerk- en
vrijgavenaam van de computer invoeren,
bijv. //PC1791NT/C
Mount-Point
Apparaatnaam: de hier opgegeven
apparaatnaam wordt op de besturing in
Programmabeheer voor het gemounte
netwerk weergegeven, bijv. WORLD: (De
naam moet met een dubbele punt worden
afgesloten!)
Bestandssysteem
Bestandssysteemtype:
NFS: Network File System
SMB: Windows-netwerk
HEIDENHAIN TNC 620
497