SQL FETCH
SQL FETCH leest de met INDEX geadresseerde regel uit de result-set en
slaat de tabelgegevens in de gekoppelde (toegewezen) Q-parameters
op. De result-set wordt met de HANDLE geadresseerd.
SQL FETCH houdt rekening met alle kolommen die bij de select-
opdracht zijn opgegeven.
Parameternr. voor resultaat: Q-parameter waarin
de SQL-server het resultaat terugmeldt.
0: geen fout opgetreden
1: fout opgetreden (verkeerde handle of index te
groot)
Database: ID SQL-toegang: Q-parameter met de
handle voor identificatie van de result-set (zie ook SQL
SELECT).
Database: index voor SQL-resultaat: regelnummer
in de result-set. De tabelgegevens van deze regel
worden gelezen en naar de gekoppelde Q-parameter
overgebracht. Als u de index niet opgeeft, wordt de
eerste regel (n=0) gelezen.
Het regelnummer wordt direct opgegeven of u
programmeert de Q-parameter die de index bevat.
HEIDENHAIN TNC 620
Voorbeeld: Regelnummer wordt in de Q-
parameter doorgegeven
11 SQL BIND Q881 "TAB_EXAMPLE.MESS_NR"
12 SQL BIND Q882 "TAB_EXAMPLE.MESS_X"
13 SQL BIND Q883 "TAB_EXAMPLE.MESS_Y"
14 SQL BIND Q884 "TAB_EXAMPLE.MESS_Z"
. . .
20 SQL Q5 "SELECT MESS_NR,MESS_X,MESS_Y,
MESS_Z FROM TAB_EXAMPLE"
. . .
30 SQL FETCH Q1 HANDLE Q5 INDEX+Q2
Voorbeeld: Regelnummer wordt direct
geprogrammeerd
. . .
30 SQL FETCH Q1 HANDLE Q5 INDEX5
431