Stringparameters toewijzen
Stringvariabelen moeten worden toegewezen voordat ze kunnen
worden gebruikt. Gebruik hiervoor het commando DECLARE STRING.
Speciale TNC-functies kiezen: toets SPEC FCT
indrukken
Functie DECLARE kiezen
Softkey STRING kiezen
NC-voorbeeldregel:
37 DECLARE STRING QS10 = "WERKSTUK"
Stringparameters koppelen
Met de koppelingsoperator (stringparameter || stringparameter)
kunnen meerdere stringparameters worden gekoppeld.
Q-parameterfuncties kiezen
Functie STRINGFORMULE kiezen
Nummer van de stringparameter invoeren waarin de
TNC de gekoppelde string moet opslaan en dit met de
ENT-toets bevestigen
Nummer van de stringparameter invoeren waarin de
eerste deelstring is opgeslagen, met de ENT-toets
bevestigen: de TNC toont het koppelingssymbool ||
Met de ENT-toets bevestigen
Nummer van de stringparameter invoeren waarin de
tweede deelstring is opgeslagen, met de ENT-toets
bevestigen
Dit proces herhalen tot alle te koppelen deelstrings
zijn gekozen en met de END-toets beëindigen
Voorbeeld: QS10 dient de complete tekst van QS12, QS13 en
QS14 te bevatten
37 QS10 =
QS12 || QS13 || QS14
Parameterinhoud:
QS12: werkstuk
QS13: status:
QS14: afkeur
QS10: werkstuk status: afkeur
HEIDENHAIN TNC 620
439