Cirkels en cirkelbogen
Bij cirkelbewegingen verplaatst de TNC twee machine-assen
tegelijkertijd: Het gereedschap verplaatst zich ten opzichte van het
werkstuk via een cirkelbaan. Voor cirkelbewegingen kan een
cirkelmiddelpunt CC worden ingevoerd.
Met de baanfuncties voor cirkelbogen programmeert u cirkels in de
hoofdvlakken: het hoofdvlak moet bij de gereedschapsoproep TOOL
CALL met het definiëren van de spilas gedefinieerd worden:
Spilas
Z
Y
X
Cirkels die niet parallel aan het hoofdvlak liggen, worden
ook geprogrammeerd met de functie "Bewerkingsvlak
zwenken" (zie "BEWERKINGSVLAK (cyclus 19, software-
optie 1)", bladzijde 358), of met Q-parameters (zie
"Principe en functie-overzicht", bladzijde 390).
Rotatierichting DR bij cirkelbewegingen
Voor cirkelbewegingen zonder tangentiële overgang naar andere
contourelementen voert u rotatierichting DR in:
Rotatie met de klok mee: DR–
Rotatie tegen de klok in: DR+
Radiuscorrectie
De radiuscorrectie moet in de regel staan waarmee het eerste
contourelement benaderd wordt. De radiuscorrectie mag niet in een
regel voor een cirkelbaan beginnen. Deze moet vooraf in een rechte-
regel (zie "Baanbewegingen – rechthoekige coördinaten",
bladzijde 158) of in de benaderingsregel (APPR-regel, zie "Contour
benaderen en verlaten", bladzijde 150) geprogrammeerd worden.
Voorpositioneren
Positioneer het gereedschap aan het begin van een
bewerkingsprogramma zo voor, dat beschadiging van gereedschap en
werkstuk uitgesloten is.
148
Hoofdvlak
XY, ook
UV, XV, UY
ZX, ook
WU, ZU, WX
YZ, ook
VW, YW, VZ
6 Programmeren: contouren programmeren