Hiermee vermenigvuldigt u de opgegeven rij1 van de matrix (naam) met waarde. Dit resultaat wordt
vervolgens opgeteld bij de opgegeven rij2 van de matrix (naam) en rij1 wordt vervangen door het
resultaat.
SUB
Syntaxis: SUB(naam, begin, einde)
Hiermee wordt een subobject (dat wil zeggen een deel van een lijst, matrix of grafiek) geëxtraheerd en
opgeslagen in naam. Begin en einde worden elk opgegeven met behulp van een lijst met twee getallen voor
een matrix, één getal voor een vector of lijst, of een geordend paar (X,Y) voor een afbeelding: SUB(M1{1,2},
{2,2})
SWAPCOL
Syntaxis: SWAPCOL(naam, kolom1, kolom2)
Hiermee verwisselt u kolom1 en kolom2 in de opgegeven matrix (naam).
SWAPROW
Syntaxis: SWAPROW(naam, rij1, rij2)
Hiermee verwisselt u rij1 en rij2 in de opgegeven matrix (naam).
App-functies
Met deze opdrachten kunt u elke gewenste app van HP starten, een willekeurige weergave van de huidige app
tonen en de opties in het menu Weergave wijzigen.
STARTAPP
Syntaxis: STARTAPP("naam")
Hiermee wordt de app met deze naam gestart. De functie START van de app uitgevoerd (indien aanwezig). De
app wordt geopend in de standaardweergave. Houd er rekening mee dat de functie START altijd wordt
uitgevoerd wanneer de gebruiker op
gebruikt voor door de gebruiker gedefinieerde apps.
Voorbeeld: Met STARTAPP("Function") wordt de app Functie gestart.
STARTVIEW
Syntaxis: STARTVIEW( [,draw?])
Hiermee wordt de n-de weergave van de huidige app gestart. Als draw? waar is (niet 0), wordt het scherm
direct opnieuw getekend voor die weergave.
De weergavenummers (n) zijn als volgt:
Symbolisch: 0
Plot: 1
Numeriek: 2
Symbolische instellingen: 3
Plotontwerp: 4
644 Hoofdstuk 29 Programmeren in HP PPL
tikt in de app-bibliotheek. Deze opdracht kan ook worden