24 Variabelen
Variabelen zijn objecten die een naam hebben en gegevens bevatten. Ze worden gebruikt voor de opslag van
gegevens, ofwel voor later gebruik of voor het beheren van instellingen in het systeem van de HP Prime. Er
zijn vier typen variabelen. Deze staan allemaal in het menu Vars. U opent dit menu door op
drukken. De vier typen variabelen zijn:
Startvariabelen
●
CAS-variabelen
●
App-variabelen
●
Gebruikersvariabelen
●
De start- en app-variabelen hebben gereserveerde namen. Ook kunnen ze slechts bepaalde typen objecten
bevatten. De startvariabele A kan bijvoorbeeld alleen een reëel getal bevatten. Gebruik startvariabelen voor
de opslag van gegevens die belangrijk zijn voor u, zoals matrices, lijsten, reële getallen, enzovoort. Gebruik
app-variabelen voor de opslag van gegevens in apps of voor het wijzigen van app-instellingen. Hoewel u deze
taken ook kunt uitvoeren via de gebruikersinterface van een app, bieden app-variabelen een manier om de
taken snel uit te voeren vanuit de beginweergave of vanuit een programma. U kunt de expressie "SIN(X)"
bijvoorbeeld in de beginweergave opslaan in de variabele F1 van de app Functie, of u kunt de app Functie
openen, naar F1(X) navigeren en SIN(X) invoeren in dat veld.
CAS- en gebruikersvariabelen kunnen worden gemaakt door de gebruiker en hebben geen bepaald type. De
namen van deze variabelen kunnen daarnaast een willekeurige lengte hebben. Met diff(t2,t) wordt dus
2*t geretourneerd en met diff((bt)2, bt) wordt 2*bt geretourneerd voor de CAS-variabelen t en
bt. Bij verdere evaluatie van 2*bt wordt alleen 2*bt geretourneerd, tenzij er een object is opgeslagen in
bt. Als u bijvoorbeeld bt:={1,2,3} invoert en vervolgens diff((bt)2, bt), retourneert het CAS nog
steeds 2*bt. Als u dat resultaat echter evalueert (met de opdracht EVAL), retourneert het CAS nu de waarde
{2,4,6}.
Gebruikersvariabelen worden expliciet gemaakt door de gebruiker. U maakt gebruikersvariabelen in een
programma of door toewijzing in de beginweergave. Gebruikersvariabelen gemaakt in een programma
worden gedeclareerd als lokaal of geëxporteerd als algemeen. Gebruikersvariabelen gemaakt door toewijzing
of geëxporteerd uit een programma worden weergegeven in het gebruikersmenu Vars. Lokale variabelen
worden alleen weergegeven in hun eigen programma.
In de volgende secties worden de verschillende processen met betrekking tot variabelen beschreven, zoals
het maken van variabelen, het opslaan van objecten in variabelen en het ophalen van inhoud uit variabelen.
De rest van het hoofdstuk bevat tabellen met de namen van alle start- en app-variabelen.
Werken met variabelen
Werken met startvariabelen
Voorbeeld 1: Wijs π
toe aan startvariabele A en bereken vervolgens 5*A.
2
te
Werken met variabelen 507