27 Matrices
U kunt matrices en vectoren maken, bewerken en gebruiken in de beginweergave, in de CAS-weergave of in
programma's. U kunt matrices rechtstreeks in de beginweergave of CAS-weergave invoeren of de matrixeditor
gebruiken.
Vectoren
Vectoren zijn eendimensionale matrices. Ze bestaan uit slechts één rij. Een vector staat tussen vierkante
haken, zoals [1 2 3]. Een vector kan een vector voor reële getallen of een vector voor complexe getallen zijn,
zoals [1+2*i 7+3*i].
Matrices
Matrices zijn tweedimensionale arrays. Ze bestaan uit twee of meer rijen en ten minste één kolom. Matrices
kunnen elke combinatie reële of complexe getallen bevatten, zoals:
of
Matrixvariabelen
Er zijn tien gereserveerde matrixvariabelen: M0 t/m M9. U kunt een matrix echter ook opslaan met een door u
gedefinieerde variabelenaam. U kunt de matrices vervolgens gebruiken in berekeningen in de beginweergave,
in de CAS-weergave of in een programma. U kunt een matrixnaam ophalen uit het menu Vars, of gewoon de
naam invoeren met het toetsenbord.
Matrices maken en opslaan
De matrixcatalogus bevat de gereserveerde matrixvariabelen M0-M9 en eventueel matrixvariabelen die u zelf
hebt gemaakt in de beginweergave of CAS-weergaven (of in een programma als ze globaal zijn).
Nadat u de naam van een matrix hebt geselecteerd, kunt u deze maken, bewerken en verwijderen in de
matrixeditor. U kunt een matrix ook naar een andere HP Prime verzenden.
Open de matrixcatalogus door op
556 Hoofdstuk 27 Matrices
(Matrix) te drukken.