In de matrixcatalogus ziet u naast de naam de grootte van een matrix. (Een lege matrix wordt weergegeven
als 1*1.) Het aantal elementen in de matrix wordt naast een vector getoond.
U kunt ook matrices met of zonder naam maken en opslaan in de beginweergave. Met de opdracht:
POLYROOT([1,0,–1,0])►M1
worden bijvoorbeeld de wortels van de complexe vector met de lengte 3 opgeslagen in de variabele M1. M1
bevat dus de drie wortels van 0, 1 en –1.
Matrixcatalogus: knoppen en toetsen
De beschikbare knoppen en toetsen in de matrixcatalogus zijn:
Knop of toets
of
Werken met matrices
De matrixeditor openen
Als u een matrix wilt maken of bewerken, gaat u naar de matrixcatalogus en tikt u op een matrix. U kunt ook
de cursortoetsen gebruiken om de matrix te markeren en vervolgens op
wordt geopend.
Matrixeditor: knoppen en toetsen
De beschikbare knoppen en toetsen in de matrixeditor zijn als volgt:
Knop of toets
Doel
Hiermee opent u de gemarkeerde matrix voor bewerking.
Hiermee verwijdert u de inhoud van de geselecteerde matrix.
Hiermee wijzigt u de geselecteerde matrix in een eendimensionale vector.
Hiermee verzendt u de gemarkeerde matrix naar een andere HP Prime-rekenmachine,
indien beschikbaar.
Hiermee wist u de inhoud van de gereserveerde matrixvariabelen M0-M9 en verwijdert u
(Wissen)
alle matrices die door gebruikers zijn benoemd.
Doel
Hiermee kopieert u het geselecteerde element naar de invoerregel, waar u het kunt bewerken.
Dit item is alleen zichtbaar wanneer een element in de matrix of vector is geselecteerd.
Opent een menu opties voor bewerking.
Hiermee verplaatst u de cursor naar het opgegeven element in de matrix. Deze optie is vooral
handig voor zeer grote matrices.
Stelt in hoe de cursor beweegt nadat u op
Rechts, en Geen.
drukken. De matrixeditor
drukt. De options zijn Omlaag,
Werken met matrices 557