6.
Keer terug naar de beginweergave en vermenigvuldig de constantenvector links met de inverse van de
coëfficiënte nmatrix:
Het resultaat is een vector van de oplossingen: x = 2, y = 3 en z = –2.
Een alternatieve methode is gebruik te maken van de functie RREF (zie
Matrixfuncties en -opdrachten
Functies
Matrixfuncties kunnen in elke app of in de beginweergave worden gebruikt. Ze staan in het menu Math
(Wiskunde) in de categorie Matrix. U kunt deze functies gebruiken in wiskundige expressies, voornamelijk in
de beginweergave, en in programma's.
Functies leveren altijd een resultaat op en geven dit ook weer. Ze veranderen geen opgeslagen variabelen,
zoals matrixvariabelen.
Functies hebben argumenten die tussen haakjes staan en die gescheiden worden door komma's. Voorbeeld:
CROSS(vector1,vector2). De matrixinvoer kan de naam van een matrixvariabele zijn (zoals M1) of de
daadwerkelijke matrixgegevens tussen haakjes. Voorbeeld: CROSS(M1,[1 2]).
Menu-indeling
Standaard wordt een matrixfunctie in het menu Wiskunde voorgesteld met een beschrijvende naam en niet
met de algemene opdrachtnaam. Zo wordt de afkorting TRN weergegeven als Transponeren en wordt DET
weergegeven als Determinant.
Als u liever hebt dat in het menu Wiskunde de opdrachtnamen worden weergegeven, schakelt u de optie
Menuweergave uit op pagina 2 van het scherm Startinstellingen.
Opdrachten
Het verschil tussen matrixopdrachten en matrixfuncties is dat opdrachten geen resultaat retourneren.
Daarom kunnen in expressies wel matrixfuncties maar geen matrixopdrachten worden gebruikt.
Matrixopdrachten zijn ontwikkeld om programma's te ondersteunen die matrices gebruiken.
De matrixopdrachten staan in de categorie Matrix van het menu Opdrachten in de programma-editor. Ze
staan ook in het werksetmenu Catlg. Druk op
2
en tik op
1
RREF op pagina
572).
om de opdrachtencatalogus weer te
Matrixfuncties en -opdrachten 571