De symbolische weergave: het menu Cmds
Het menu Opdrachten in de symbolische weergave is voor het grootste gedeelte hetzelfde als het menu in de
plotweergave. In de symbolische weergave bestaan de categorieën Zoomen, Cartesisch, Meten en Tests niet.
De laatste drie worden echter wel weergegeven in de numerieke weergave. In de symbolische weergave
worden de opdrachten ingevoerd aan de hand van de syntaxis. Selecteer een opdracht en druk op
de syntaxis te bekijken. Het voordeel van het invoeren of bewerken van een definitie in de symbolische
weergave is dat u de exacte locatie van punten kunt opgeven. Nadat u de exacte locatie van punten hebt
ingevoerd, worden de eigenschappen van eventuele afhankelijke objecten (lijnen, cirkels, enzovoort)
nauwkeurig door het CAS gerapporteerd. Om deze reden kunt u met behulp van de testopdrachten
hypotheses testen op geometrische objecten. Alle deze opdrachten kunnen worden gebruikt in de CAS-
weergave, waar ze de dezelfde objecten retourneren.
Punt
Punt
Hiermee wordt een punt gemaakt op basis van de coördinaten van het punt. Elk coördinaat kan een waarde
zijn of een expressie waarin variabelen of afmetingen voorkomen van andere objecten in de geometrische
constructie.
point(reëel1, reëel2) of point(expr1, expr2)
Voorbeelden:
Met point(3,4) wordt een punt gemaakt waarvan de coördinaten (3,4) zijn. Dit punt kan later worden
geselecteerd en verplaatst.
Met point(abscissa(A), ordinate(B)) wordt een punt gemaakt waarvan de x-coördinaat gelijk is
aan die van een punt A en waarvan de y-coördinaat gelijk is aan die van een punt B. Dit punt wordt aangepast
wanneer punt A of punt B wordt verplaatst.
Punt op
Hiermee wordt een punt op een geometrisch object gemaakt waarvan de abscis een bepaalde waarde is of
wordt een reële waarde gemaakt in een bepaald interval.
element(object, reëel) of element(reëel1..reëel2)
Voorbeelden:
Met element(plotfunc(x^2),–2) wordt een punt gemaakt op de grafiek van y = x
wordt dit punt weergegeven op (–2,4). U kunt het punt verplaatsen, maar het blijft altijd op de grafiek van de
bijbehorende functie staan.
Met element(0..5) wordt in eerste instantie een schuifbalk met de waarde 2,5 gemaakt. Plaats uw vinger
op deze waarde om de schuifknop te open. Selecteer
verhogen of te verlagen. Druk op
gebruikt als een coëfficiënt in een functie die u vervolgens plot in een ander object of een berekening.
Middelpunt
Hiermee wordt het middelpunt van een segment geretourneerd. Het argument kan de naam van een segment
zijn of twee punten die een segment definiëren. In het laatste geval hoeft het segment niet echt te worden
getekend.
of
om de schuifbalk te sluiten. De waarde die u instelt, kan worden
2
. In eerste instantie
om de waarde op de schuifbalk te
Meetkundige functies en opdrachten 195
om