LOCAL
Syntaxis: LOCAL var1,var2,...varn;
Hiermee maakt u de variabelen var1, var2, etc. lokaal voor het programma waarin ze zijn opgenomen.
EXPORT
Syntaxis: EXPORT var1, [var2, ..., varn];
– of –
EXPORT var1:=val1, [var2:=val2, ... varn:=valn];
Hiermee exporteert u de variabelen var1, var2, enzovoort, zodat deze algemeen beschikbaar zijn in het menu
Gebruiker wanneer u op
Voorbeeld:
EXPORT ratio:=0,15;
Functie
Met deze opdrachten kunt u de zichtbaarheid van een door de gebruiker gedefinieerde functie bepalen.
EXPORT
Syntaxis: EXPORT FunctionName(Parameters)
– of –
EXPORT FunctionName(Parameters)
BEGIN
FunctionDefinition
END;
In een programma worden hiermee de functies of variabelen gedeclareerd die algemeen moeten worden
geëxporteerd. De geëxporteerde functies worden weergegeven in het werksetmenu Gebruiker en de
geëxporteerde variabelen worden weergegeven in de menu's Vars, CAS, App en Gebruiker.
Voorbeelden:
EXPORT X2M1(X);
Export X2M1(X)
BEGIN
RETURN X^2-1;
END;
VIEW
Syntaxis: VIEW "tekst", functionname();
Hiermee wordt het menu Weergave van de huidige app vervangen en wordt invoer met "tekst" toegevoegd.
Als "tekst" is geselecteerd en de gebruiker op
aangeroepen.
drukt en
selecteert.
of
drukt, wordt functionname()
Programmaopdrachten 629