elementen behalve nullen op de diagonaal. De logische operator (≠) retourneert 0 als I (het rijnummer) en J
(het kolomnummer) identiek zijn en retourneert 1 als deze niet identiek zijn. (U kunt ≠ invoegen via het
relatiepalet:
Een matrix transponeren
Met de functie TRN worden de elementen rij-kolom en kolom-rij van een matrix omgewisseld. Zo wordt
bijvoorbeeld element 1,2 (rij 1, kolom 2) omgewisseld met element 2,1; element 2,3 met element 3,2;
enzovoort.
Met TRN([[1,2],[3,4]]) wordt bijvoorbeeld de matrix [[1,3],[2,4]] gemaakt.
Gereduceerde rij-echelonvorm
De set vergelijkingen
x – 2y + 3z = 14
2x + y – z = -3
4x – 2y + 2z = 14
kan worden geschreven als de uitgebreide matrix.
Deze matrix kan vervolgens worden opgeslagen als een reële 3 x 4 matrix in een willekeurige matrixvariabele.
In dit voorbeeld wordt M1 gebruikt.
U kunt vervolgens de functie RREF gebruiken om de matrix te veranderen in de gereduceerde rij-
echelonvorm en op te slaan in een willekeurige matrixvariabele. In dit voorbeeld wordt M2 gebruikt.
.)
Matrixfuncties 581