Download Print deze pagina

HEIDENHAIN TNC7 Gebruikershandboek pagina 422

Verberg thumbnails Zie ook voor TNC7:

Advertenties

14
14.4.3
Contourbeschrijving definiëren
Met de functie DECLARE CONTOUR geeft u voor een NC-programma het pad
op voor NC-programma's waaruit de besturing de contourbeschrijvingen haalt.
Bovendien kunt u voor deze contourbeschrijving een afzonderlijke diepte selecteren.
Ga als volgt te werk:
De besturing biedt de volgende mogelijkheden voor het invoeren van de contour:
Keuzemogelijkheid
Bestand
QS
422
NC-functie invoegen selecteren
De besturing opent het venster NC-functie invoegen.
DECLARE CONTOUR selecteren
De besturing start de invoer van de contourformule.
Nummer voor de contour-identifier QC invoeren
Contourbeschrijving definiëren
Invoer
Bestandsselectie
Programmeerinstructies:
Met de opgegeven contour-identifiers QC kunt u in de contourformule
de verschillende contouren met elkaar verrekenen.
Als het opgeroepen bestand zich in dezelfde directory bevindt als het
oproepende bestand, kunt u ook alleen de bestandsnaam zonder pad
opnemen.
Wanneer contouren met afzonderlijke diepte worden gebruikt, moet u
aan alle deelcontouren een diepte toewijzen (evt. diepte 0 toewijzen).
Verschillende diepten (DEPTH) worden alleen bij elkaar overlappende
elementen meeberekend. Dit is niet het geval bij zuivere eilanden
binnen een kamer. Gebruik hiervoor de eenvoudige contourformule.
Verdere informatie: "Eenvoudige contourformule", Pagina 414
Contour- en puntdefinities | Complexe contourformule
Functie
Naam van de contour definiëren of
bestandsselectie kiezen
Nummer van een stringparameter definië-
ren
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022

Advertenties

loading