Baanfuncties | Basisprincipes van de functies voor benaderen en verlaten
12.5.2
Posities bij het benaderen en verlaten
Let op: botsingsgevaar!
De besturing verplaatst zich van de actuele positie (startpunt P
hulppunt P
met de laatst geprogrammeerde aanzet. Wanneer u in de laatste
H
positioneerregel vóór de benaderingsfunctie FMAX hebt geprogrammeerd,
benadert de besturing ook het hulppunt P
Vóór de benaderingsfunctie een andere aanzet als FMAX programmeren
De besturing gebruikt de volgende posities bij het benaderen en verlaten van een
contour:
Startpunt P
S
Het startpunt P
correctie. De positie van het startpunt ligt buiten de contour.
Hulppunt P
H
Bepaalde functies voor het benaderen en verlaten hebben bovendien een
hulppunt P
H
van de gegevens.
Om hulppunt P
Indien de baanfunctie ontbreekt, stopt de besturing de bewerking of simulatie
met een foutmelding.
Eerste contourpunt P
Het eerste contourpunt P
de radiuscorrectie RR of RL.
Wanneer u met R0 programmeert, stopt de besturing mogelijk de
bewerking of simulatie met een foutmelding.
Deze reactie wijkt af van het gedrag van de besturing iTNC 530.
Laatste contourpunt P
Het laatste contourpunt P
baanfunctie.
Eindpunt P
N
De positie P
voor verlaten. Via de regel voor verlaten wordt de radiuscorrectie automatisch
opgeheven.
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
AANWIJZING
programmeert u vóór een functie voor benaderen, zonder radius-
S
nodig. De besturing berekent het hulppunt automatisch met behulp
te bepalen, heeft de besturing een volgende baanfunctie nodig.
H
A
wordt geprogrammeerd in de startregel, samen met
A
E
wordt geprogrammeerd met een willekeurige
E
ligt buiten de contour en volgt uit de gegevens binnen de functie
N
) naar het
S
met ijlgang.
H
12
363