U U U U
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
gereedschapspunt (startpositie) – werkstukoppervlak
U U U U
Draaddiepte Q201 (incrementeel): afstand
werkstukoppervlak – einde van de draad
U U U U
Spoed Q239
spoed van de draad. Het voorteken legt rechtse of
linkse draad vast:
+= rechtse draad
–= linkse draad
U U U U
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut):
coördinaat werkstukoppervlak
U U U U
2e veiligheidsafstand Q204 (incrementeel):
coördinaat spilas waarin botsing tussen het
gereedschap en het werkstuk (spaninrichting)
uitgesloten is
U U U U
Boordiepte tot spaanbreken Q257 (incrementeel):
verplaatsing, nadat de TNC het spaanbreken heeft
uitgevoerd
U U U U
Terugtrekken bij spaanbreken Q256: de TNC
vermenigvuldigt spoed Q239 met de ingegeven
waarde en verplaatst het gereedschap bij het
spaanbreken met deze berekende waarde terug.
Wanneer Q256 = 0 wordt ingegeven, trekt de TNC
het gereedschap volledig uit de boring terug (naar
veiligheidsafstand), om de spanen te verwijderen
U U U U
Hoek voor spiloriëntatie Q336 (absoluut): hoek
waarop de TNC het gereedschap vóór het
schroefdraadsnijden positioneert. Hierdoor kan de
schroefdraad eventueel worden nagesneden
Gereedschap terugtrekken bij een programma-onderbreking
Als tijdens het schroefdraadsnijden de externe stoptoets wordt
ingedrukt, toont de TNC de softkey HANDMATIG TERUGTREKKEN.
Wanneer HANDMATIG TERUGTREKKEN wordt ingedrukt, kan het
gereedschap gestuurd teruggetrokken worden. Druk daarvoor op de
positieve asrichtingstoets van de actieve spilas.
HEIDENHAIN iTNC 530
Voorbeeld: NC-regels
N260 G207 SCHR. TAPPEN GS NIEUW
Q200=2
;VEILIGHEIDSAFST.
Q201=-20
;DIEPTE
Q239=+1
;SPOED
Q203=+25
;COÖRD. OPPERVLAK
Q204=50
;2E VEILIGHEIDSAFST.
259