U U U U
Veiligheidsafstand Q200 (incrementeel): afstand
onderkant gereedschap – werkstukoppervlak
U U U U
Diepte Q201 (incrementeel): afstand
werkstukoppervlak – bodem van de boring
U U U U
Aanzet diepteverplaatsing Q206:
verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij boren
op de schroeflijn in mm/min
U U U U
Verplaatsing per schroeflijn Q334 (incrementeel):
maat waarmee het gereedschap op een schroeflijn
(=360°) telkens wordt verplaatst
Let erop dat bij een te grote verplaatsing zowel het
gereedschap zelf als het werkstuk wordt beschadigd.
Om te voorkomen dat er een te grote verplaatsing wordt
ingegeven, moet in de gereedschapstabel in de kolom
ANGLE de maximaal mogelijke insteekhoek van het
gereedschap worden ingegeven, zie
„Gereedschapsgegevens", bladzijde 139. De TNC
berekent dan automatisch de maximaal toegestane
verplaatsing en verandert eventueel de door u ingegeven
waarde.
U U U U
Coörd. werkstukoppervlak Q203 (absoluut):
coördinaat werkstukoppervlak
U U U U
2e veiligheidsafstand Q204 (incrementeel):
coördinaat spilas waarin botsing tussen het
gereedschap en het werkstuk (spaninrichting)
uitgesloten is
U U U U
Nominale diameter Q335 (absoluut): boringdiameter.
Wanneer u voor de nominale diameter en de
gereedschapsdiameter dezelfde waarde heeft
ingegeven, boort de TNC zonder
schroeflijninterpolatie direct naar de ingegeven
diepte.
U U U U
Voorgeboorde diameter Q342 (absoluut): zodra in
Q342 een waarde groter dan 0 wordt ingegeven,
controleert de TNC niet langer de verhouding
nominale diameter/gereedschapsdiameter. Hierdoor
kunt u boringen uitfrezen met een diameter die meer
dan twee keer zo groot is dan de
gereedschapsdiameter
250
Voorbeeld: NC-regels
N120 G208 BOORFREZEN
Q200=2
;VEILIGHEIDSAFST.
Q201=-80
;DIEPTE
Q206=150
;AANZET DIEPTEVERPL.
Q334=1.5
;DIEPTE-INSTELLING
Q203=+100
;COÖRD. OPPERVLAK
Q204=50
;2E VEILIGHEIDSAFST.
Q335=25
;NOMINALE DIAMETER
Q342=0
;INGESTELDE DIAMETER
8 Programmeren: cycli