UITDRAAIEN (cyclus G202)
Machine en TNC moeten door de machinefabrikant voor
de cyclus G202 voorbereid zijn.
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang naar de
ingegeven veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak.
2 Het gereedschap boort met de booraanzet tot de diepte.
3 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil - indien
ingegeven - met draaiende spil voor het vrijmaken.
4 Aansluitend voert de TNC een spiloriëntatie uit op de positie die in
parameter Q336 gedefinieerd is.
5 Indien terugtrekken is gekozen, wordt het gereedschap door de
TNC in de ingegeven richting 0,2 mm (vaste waarde) uit het
materiaal gehaald.
6 Aansluitend verplaatst de TNC het gereedschap met aanzet
terugtrekken naar de veiligheidsafstand en van daaruit -indien
ingegeven- met ijlgang naar de 2e veiligheidsafstand. Indien
Q214=0, wordt er langs de wand van de boring teruggetrokken
Let vóór het programmeren op het volgende
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie G40
programmeren.
Het voorteken van de cyclusparameter diepte legt de
werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt
geprogrammeerd, dan voert de TNC de cyclus niet uit.
De TNC brengt aan het einde van de cyclus de koelmiddel-
en spiltoestand terug, die voor de cyclusoproep actief
waren.
Via machineparameter 7441 bit 2 kunt u instellen of de
TNC bij de ingave van een positieve diepte een
foutmelding moet geven (bit 2=1) of niet (bit 2=0).
Attentie: botsingsgevaar!
Houd er rekening mee dat de TNC bij een positief
ingegeven diepte de berekening van de voorpositie
omkeert. Het gereedschap verplaatst zich dus in de
gereedschapsas met ijlgang naar de veiligheidsafstand
onder het werkstukoppervlak!
HEIDENHAIN iTNC 530
Z
Q206
Q203
Q211
Q204
Q200
Q201
Q208
X
239