BOREN (cyclus G200)
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang naar de
ingegeven veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak.
2 Het gereedschap boort met de geprogrammeerde aanzet F tot de
eerste diepte-instelling.
3 Het gereedschap wordt door de TNC met ijlgang teruggetrokken
tot de veiligheidsafstand, blijft daar - indien ingegeven - en
verplaatst zich vervolgens weer met ijlgang naar de
veiligheidsafstand boven de eerste diepte-instelling.
4 Aansluitend boort het gereedschap met de ingegeven aanzet F
naar een volgende diepte-instelling.
5 De TNC herhaalt dit proces (2 t/m 4), totdat de ingegeven
boordiepte is bereikt.
6 Vanaf de bodem van de boring verplaatst het gereedschap zich
met ijlgang naar de veiligheidsafstand of - indien ingegeven - naar
de 2e veiligheidsafstand
Let vóór het programmeren op het volgende:
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie G40
programmeren.
Het voorteken van de cyclusparameter diepte legt de
werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt
geprogrammeerd, dan voert de TNC de cyclus niet uit.
Via machineparameter 7441 bit 2 kunt u instellen of de
TNC bij de ingave van een positieve diepte een
foutmelding moet geven (bit 2=1) of niet (bit 2=0).
Attentie: botsingsgevaar!
Houd er rekening mee dat de TNC bij een positief
ingegeven diepte de berekening van de voorpositie
omkeert. Het gereedschap verplaatst zich dus in de
gereedschapsas met ijlgang naar de veiligheidsafstand
onder het werkstukoppervlak!
HEIDENHAIN iTNC 530
Z
Q206
Q210
Q203
Q204
Q200
Q202
Q201
X
235