Download Print deze pagina

HEIDENHAIN iTNC 530 Bedieningshandboek pagina 365

Verberg thumbnails Zie ook voor iTNC 530:

Advertenties

n
Bij het nabewerken van de zijkanten benadert de TNC de contour via
een tangentiale cirkelbaan.
n
Bij het nabewerken van de diepte verplaatst de TNC het
gereedschap eveneens via een tangentiale cirkelbaan op het
werkstuk (b.v. spilas Z: cirkelbaan in vlak Z/X).
n
De TNC bewerkt de contour ononderbroken meelopend of
tegenlopend.
Met MP7420 wordt vastgelegd, waarheen de TNC
gereedschap aan het einde van cycli G121 t/m G124
positioneert.
De maatgegevens voor de bewerking, zoals freesdiepte, overmaten
en veiligheidsafstand worden centraal in cyclus G120 als
CONTOURGEGEVENS ingegeven.
Programma met contourdefinities selecteren
Met de functie %:CNT selecteert u een programma met
contourdefinities waaruit de TNC de contourbeschrijvingen haalt:
U U U U
Functies voor programma-oproep kiezen: toets PGM
CALL indrukken
U U U U
Softkey CONTOUR KIEZEN indrukken
U U U U
Volledige naam van het programma met de
contourdefinities ingeven, met de toets END
bevestigen
%:CNT-regel vóór de SL-cycli programmeren. Cyclus 14
CONTOUR is bij gebruik van %:CNT niet langer noodzakelijk.
Contourbeschrijvingen definiëren
Met de functie DECLARE CONTOUR geeft u voor een programma het pad
voor programma's aan waaruit de TNC de contourbeschrijvingen haalt:
U U U U
Softkey DECLARE indrukken
U U U U
Softkey CONTOUR indrukken
U U U U
Nummer voor de contour-identifier QC ingeven, met
toets ENT bevestigen
U U U U
Volledige naam van het programma met de
contourbeschrijving ingeven, met de toets END
bevestigen
Met de opgegeven contour-identifiers QC kunt u in de
contourformule de verschillende contouren met elkaar
verrekenen
Met de functie DECLARE STRING wordt een tekst
gedefinieerd. Deze functie wordt voorlopig nog niet
verwerkt.
HEIDENHAIN iTNC 530
365

Advertenties

loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Itnc 530 e