●
Rijd altijd voorzichtig en vooruitziend.
●
Vermijd plots remmen en onverwachte ma-
noeuvres, aangezien voorwerpen in de open
bagageruimte dan ongecontroleerd kunnen
bewegen.
●
Wanneer u voorwerpen vervoert die uit de
bagageruimte uitsteken, moet u ze goed sig-
naleren om andere weggebruikers hierop te
wijzen. Neem de wettelijke voorschriften in
acht.
●
Gebruik de achterklep nooit om voorwer-
pen die uitsteken uit de bagageruimte te be-
vestigen of vast te zetten.
●
Indien u een bagagedrager op de achter-
klep ingebouwd hebt, bouw deze dan uit met
de lading wanneer u met een geopende ach-
terklep moet rijden.
LET OP
De hoogte en mogelijk ook de lengte van
de wagen verandert wanneer de achterklep
openstaat.
Let op
In sommige landen kan het verboden zijn om
met open achterklep te rijden, houd dus re-
kening met de wettelijke bepalingen die in
het land in kwestie gelden.
116
Rijden
Waden door ondergelopen wegdelen
Om schade aan de wagen te vermijden bij het
rijden door water, bijv. een ondergelopen weg,
dient rekening gehouden te worden met het
volgende:
●
Het water mag in geen geval hoger reiken
dan de onderste carrosserierand.
●
Rijd stapvoets.
●
Stop niet in het water, rijd er niet achteruit in
en zet de motor niet uit.
●
Voertuigen in tegengestelde richting vormen
golven die het waterpeil zo sterk kunnen verho-
gen dat uw eigen voertuig niet veilig erdoor kan
rijden.
WAARSCHUWING
Na het rijden door ondergelopen wegdelen
kan de werking van de remmen vanwege
natte remschijven en -blokken verminderen
›››
pag. 135
.
Let op
● Het rijden door ondergelopen zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
het onderstel of het elektrische systeem.
● Voorkom rijden door zout water (corrosie)
›››
pag. 317
.
● Deactiveer voor het waden altijd het start-
›››
pag. 122
stopsysteem
.
Inrijden
Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden van de nieuwe onderdelen in acht.
Motor inrijden
Een nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 kilometer (1000 mijl) worden ingereden.
Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat er in de
motor een hogere inwendige wrijving dan later,
wanneer alle bewegende delen op elkaar zijn
ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 kilometer
(1000 mijl) is ook van invloed op de toekom-
stige werking van de motor. Daarna moet ook
met een gematigd toerental worden gereden,
vooral wanneer de motor koud is, om slijtage
van de motor te verminderen en de levensduur
te verlengen. Rij nooit met een te laag motor-
toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor "onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijl) rekening met het
volgende:
●
Geef niet vol gas.
●
Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumtoerental draaien.
●
Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tussen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd mo-
tortoerental bereikt zijn.