Overige instellingen: [SF4] Other
Via deze display kunt u de regelfuncties voor de draaiknoppen
instellen en het op-neerbereik voor het pitchbendwiel.
1
2
3
4
5
6
1 Knob Control Assign
Bepaalt welk lampje van TONE 1, TONE 2, ARP FX, REVERB,
CHORUS en PAN wordt aangezet bij het selecteren van een
performance. Deze instelling kan per performance worden
opgeslagen.
Instellingen: tone1, tone2, ARP FX, reverb, chorus, pan
2 Assign 1 Value
3 Assign 2 Value
Geeft het niveau aan van de draaiknoppen met het bijschrift
'ASSIGN 1' en 'ASSIGN 2' op het moment dat de
performance is geselecteerd met het lampje TONE 1 aan. De
aan de draaiknoppen toegewezen functies worden
respectievelijk rechts van de waarden aangegeven.
Instellingen: -64 – +0 – +63
n
De aan de draaiknoppen ASSIGN 1/2 toegewezen functies
kunnen worden ingesteld in de display Controller Set
(pagina 104).
4 A. Function 1 Mode
(Assignable Function 1 Mode)
5 A. Function 2 Mode
(Assignable Function 2 Mode)
Bepaalt of de functies van de ASSIGNABLE FUNCTION-
knoppen [1] en [2] werken als een omschakelaar (latch) of
momentschakelaar (momentary). Bij de instelling 'latch'
wijzigt drukken op de knop de lampstatus tussen aan en uit.
Bij de instelling 'momentary' is het lampje alleen aan op het
moment dat de knop ingedrukt wordt gehouden.
Instellingen: momentary, latch
6 Ribbon Modus (modus ribboncontroller)
Bepaalt het gedrag van de ribboncontroller. Bij de instelling
'reset' zorgt loslaten van de ribboncontroller automatisch dat
er terug wordt gegaan naar de middenwaarde. Bij de
instelling 'hold' (vasthouden) blijft bij het loslaten van de
ribboncontroller de waarde van het laatste contactpunt
gehandhaafd.
Instellingen: hold, reset
7 ARP Common Switch
Bepaalt of arpeggio is in- of uitgeschakeld. Deze parameter
is hetzelfde als de parameter Common Swicth in de display
Arpeggio display (pagina 139) van de modus Performance
Play.
8 ARP Sync Quantize Value
Deze parameter is hetzelfde als de parameter Sync Quantize
Value in de display Arpeggio display (pagina 139) van de
modus Performance Play.
7
8
Uitgangsniveau en mastereffect-
instellingen: [F2] Level /MEF
Instellingen uitgangsniveau:
[SF1] Level
1
2
3
4
1 Volume*
Bepaalt het uitgangsniveau van de hele performance. U kunt
het totaalvolume aanpassen, waarbij de balans tussen alle
parts gehandhaafd blijft.
Instellingen: 0 – 127
2 Pan*
Bepaalt de stereopanpositie van de performance. U kunt
deze parameter ook aanpassen met de knop PAN op het
bedieningspaneel.
Instellingen: L63 (uiterst links) – C (midden) – R63 (uiterst rechts)
n
Merk op dat deze parameter Performance Pan weinig of
geen hoorbaar effect kan hebben als de Pan voor een
specifiek part links is ingesteld en de Pan voor een ander
parts rechts.
3 Reverb Send*
Past het reverbzendniveau aan. Hoe hoger de waarde hoe
dieper de reverb. U kunt deze parameter ook aanpassen met
de draaiknop op het bedieningspaneel.
Instellingen: 0 – 127
4 Chorus Send*
Past het choruszendniveau aan. Hoe hoger de waarde, hoe
dieper de chorus. U kunt deze parameter ook aanpassen met
de draaiknop op het bedieningspaneel.
Instellingen: 0 – 127
n
Als het reverbzendniveau/choruszendniveau op '0' is
ingesteld in de modus Performance Part Edit, is deze
instelling hier niet beschikbaar.
Een performance bewerken
MOTIF XS-gebruikershandleiding
145