OPGELET
• Het voertuig komt mogelijk niet tot
stilstand hoewel de functie rijden met
één pedaal actief is, afhankelijk van de
staat van het voertuig en de weg.
Controleer de omgeving en trap het
rempedaal in om af te remmen.
• Als de bestuurder het gaspedaal intrapt
terwijl hij aan de linker schakelhendel
trekt en deze vasthoudt (°) om het
remniveau te verhogen, zal één
pedaalaandrijvingsfunctie werken als
de i-PEDAL-functie. In dit geval kan de
voertuigsnelheid niet meer geregeld
worden met de schakelhendel.
Beperkingen bij rijden met één
pedaal
Onder de volgende omstandigheden
komt het voertuig mogelijk niet tot
stilstand hoewel de functie rijden met één
pedaal actief is. Het rempedaal wordt
ingetrapt om de auto te laten stoppen.
• Er wordt op een helling gereden of het
voertuig wordt herhaaldelijk gereden
en gestopt.
• Wanneer het voertuig doorrijdt tot het
einde van de helling.
• Bij het rijden op een gladde ondergrond
zoals een ijzige, regenachtige of
modderige weg.
• Wanneer de wielen niet goed zijn
uitgelijnd.
• Wanneer een wielslip of wielspin
optreedt.
• Wanneer het gewicht aan boord te
zwaar is.
• Wanneer het voertuig naar één kant is
gekanteld.
• Wanneer de band te erg versleten is.
Automatische activering van EPB
Gebruik de rijfunctie met één pedaal om
het voertuig tot stilstand te brengen en
automatisch de Elektronische
parkeerrem (EPB) in te schakelen.
Nadat het voertuig tot stilstand is
gekomen, wordt de EPB automatisch
ingeschakeld wanneer aan één van de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
• De bestuurder heeft de
veiligheidsgordel losgemaakt en het
bestuurdersportier geopend.
• De versnelling schakelt naar N
(Neutraal).
• De motorkap is geopend.
• De achterklep is open.
• 5 minuten zijn verstreken nadat het
voertuig tot stilstand is gekomen.
• Rijden met één pedaal is om andere
redenen beperkt.
6
6-17