C
5
HAPTER
Een route bepaalt de richting van uitgaande oproepen via toewijzing aan trunkgroepen. Alle uitgaande
oproepen worden gerouteerd via een route naar een of meer trunkgroepen. Ze omvatten ook gesprekken
die zijn gerouteerd via de Laagstekostenrouteringsfunctie en transitgesprekken in een PISN. Normaliter
wordt een aparte route ingesteld voor elke PINX
De route-elementen kunnen worden toegewezen aan interne telefoonnummers in het interne nummer-
schema. Op deze manier kan een route-element rechtstreeks worden geselecteerd (routeselectie (zie
Oproep naar het Openbare
Elke route kan een naam worden toegekend. Het belangrijkste doel van de naam is om oriëntatie te
bieden; het heeft geen routeringsfunctie.
: Het is raadzaam om de routes een naam te geven op basis van hun functie. Bijvoorbeeld Transit
TIP
routing, Remote alarming, to PINX 3, etc. Het maakt het configuratiewerk des te duidelijker.
De Route's Routeringsfuncties
Aan de route worden de volgende uitgaande routeringsfuncties toegewezen:
•
Een uitgaande oproep naar een of meer trunkgroepen routeren
•
Het aantal gelijktijdig uitgaande oproepen beperken
•
Een externe nummerblokkering pollen
•
Exchange-toegangsvoorvoegsel wissen
•
Voorvoegsel toevoegen aan het telefoonnummer (indien vereist)
•
Nummerschema-NPI specificeren
•
Specificeren hoeveel cijfers moeten worden gekozen voordat een oproep tot stand wordt gebracht
Een Uitgaande Oproep Naar Een Trunkgroep Routeren
Er kunnen maximaal 8 trunkgroepen worden ingevoerd per route. Binnen een route worden de bundels
van voren naar achteren gepakt (kleine aantallen eerst); binnen de bundel, de netwerkinterfaces van
achter naar voren (grote aantallen eerst). Verbindingsvolgorde wordt grafisch geïllustreerd
ingsvolgorde voor netwerkverbindingen in het geval van een uitgaande
Netwerk).
R
OUTERINGSELEMENTEN
inVerbind-
oproep.
R
OUTE
104