Technologische functies programmeren (cycli)
10.5 Contourfrezen
Programmeren van willekeurige contouren
Het programmeren van willekeurige open of gesloten contouren moet u normaal gezien als
volgt programmeren:
1. Contour invoeren
U moet de contour uit verschillende contourelementen samenstellen.
Definieer de contour in een subprogramma of in het bewerkingsprogramma, bijv. na het
programma-einde (M02 of M30).
2. Contouroproep (CYCLE62)
Selecteer de contour die u wilt bewerken.
3. Baanfrezen (voorbewerken)
De contour wordt bewerkt, rekening houdend met verschillende strategieën voor naderen
en verwijderen.
4. Baanfrezen (nabewerken)
Wanneer u bij het voorbewerken een nabewerkingstoegift heeft geprogrammeerd, dan
wordt de contour opnieuw bewerkt.
5. Baanfrezen (afschuinen)
Wanneer u een afschuining heeft voorzien, wordt het werkstuk met speciaal gereedschap
afgeschuind.
Baanfrezen links of rechts van de contour
Een geprogrammeerde contour kan met freesradiuscorrectie links of rechts worden bewerkt.
Daarbij kan de gebruiker kiezen tussen verschillende modi en verschillende strategieën voor
het naderen en verwijderen.
Modus naderen/verwijderen
De verplaatsing naar en van de contour kan gebeuren in kwadrant, halve cirkel of rechte.
● Bij kwadrant en halve cirkel moet de radius van de freesmiddelpuntbaan worden
opgegeven.
● Bij de rechte moet de afstand tussen de freesbuitenkant en het start- of eindpunt van de
contour worden opgegeven.
Een gecombineerde programmering is ook mogelijk, bijv. naderen in kwadrant en verwijderen
in halve cirkel.
544
Bedieningshandboek, 12/2017, 6FC5398-8CP40-6JA1
Draaien