Procedure
Gebruikersvariabelen activeren
Draaien
Bedieningshandboek, 12/2017, 6FC5398-8CP40-6JA1
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens".
3.
Selecteer in de bestandsstructuur de map "NC-gegevens" en open daar
de map "Definities".
4.
Selecteer het bestand dat u wilt bewerken.
5.
Dubbelklik op het bestand.
- OF -
Druk op de softkey "Openen".
- OF -
Druk op de toets <INPUT>.
- OF -
Druk op de toets <Cursor rechts>.
Het geselecteerde bestand wordt in de editor geopend en kan daar wor‐
den bewerkt.
6.
Definieer de gewenste gebruikersvariabele.
7.
Druk op de softkey "Sluiten" om de editor te sluiten.
1.
Druk op de softkey "Activeren".
Het systeem vraagt om bevestiging.
2.
Selecteer of de tot nu toe geldige waarden van de definitiebestanden
moeten behouden blijven
- OF -
Selecteer of de tot nu toe geldige waarden van de definitiebestanden
moeten worden gewist.
Daarbij worden de definitiebestanden met de oorspronkelijke waarden
overschreven.
3.
Druk op de softkey "OK" om de procedure verder te zetten.
6.12 Gebruikersvariabelen weergeven en bewerken
Werkstuk bewerken
197