6. Elektrische interface
WAARSCHUWING
1. Controleer of de robot correct geaard is (elektrische verbinding met aarding).
Gebruik de ongebruikte bouten met de aardingssymbolen in de regelkast voor
gemeenschappelijke aarding van alle apparatuur in het systeem. De
aardingsgeleider moet minimaal de stroomsterkte van de hoogste
stroomwaarde in het systeem hebben.
2. Zorg ervoor dat de voeding van de regelkast beveiligd is met een
aardlekschakelaar en een juiste zekering.
3. Verbreek alle stroomtoevoer naar de volledige robotinstallatie tijdens
onderhoud. Er mogen geen andere apparaten stroom leveren aan de robot-I/O
als het systeem vergrendeld is.
4. Zorg ervoor dat alle kabels zijn aangesloten voordat u de regelkast aanzet.
Gebruik altijd de originele voedingskabel.
6.6. Robotaansluiting: robotkabel
Deze paragraaf beschrijft het aansluiten van een robotarm met een vaste robotkabel van 6 meter. Voor
informatie over het aansluiten van een robotarm met een basisflenskabelaansluiting, zie
Robotaansluiting: basisflenskabel op de volgende
6.6.1. Robotkabelaansluiting
Breng de robotaansluiting tot stand door de robotarm te verbinden met de regelkast met behulp van de
robotkabel.
Sluit de kabel van de robot aan op de aansluiting aan de onderkant van de regelkast (zie afbeelding
hieronder). Draai de aansluiting tweemaal om ervoor te zorgen dat deze correct is vergrendeld voordat
de robotarm wordt ingeschakeld.
U kunt de aansluiting naar rechts draaien om het vergrendelen eenvoudiger te maken nadat de kabel is
aangesloten.
Gebruikershandleiding
pagina.
47
6.7.
UR3e