Back-upbeademing (BUV,
backup ventilation)
Basisbericht
Basisflow
Batterijback-upsysteem
BD, BDU
Beademingsapparaat
inoperatief (Bead. inop)
Beademingsgarantie
Beperkte fase van
expiratie
Bevochtigingstype
BiLevel-modus
BOC
Verklarende woordenlijst-2
Tabel Glossar-1. Verklarende terminologielijst van beademingsbegrippen (Vervolg)
Een vangnetfunctie die wordt geactiveerd wanneer er in het mengsubsysteem,
het inspiratoire subsysteem of het expiratoire subsysteem een systeemstoring
optreedt waardoor het vermogen van het beademingsapparaat om de patiënt op
de ingestelde wijze te beademen in gevaar wordt gebracht.
Een melding van de aard van het alarm, die tijdens een alarmconditie door het
beademingsapparaat wordt weergegeven.
Een constante gasflow die tijdens flowtriggering (V
deel van de uitademing door het patiëntcircuit gaat. De waarde van deze
basisflow is 1,5 L/min hoger dan de door de gebruiker gekozen
flowgevoeligheidswaarde.
Het systeem dat een apparaat zo nodig van reservebatterijvoeding voorziet. Het
batterijback-upsysteem van het beademingsapparaat bestaat uit een
enkelvoudige primaire batterij die het apparaat maximaal een (1) uur van
batterijvoeding voorziet. Desgewenst is een batterij met een langere levensduur
verkrijgbaar, met overigens dezelfde eigenschappen als de primaire batterij.
Ademslagtoediening (BD, breath delivery) of ademslagtoedieningsunit (BDU,
breath delivery unit). Het deel van het beademingsapparaat dat de pneumatica
en elektronica voor in- en uitademing bevat.
Een noodstatus waarin het beademingsapparaat terechtkomt als het een
hardwarestoring of een ernstige softwarefout detecteert die een veilige
beademing in gevaar kan brengen. Wanneer het beademingsapparaat inoperatief
is, gaat de veiligheidsklep open, zodat de patiënt zonder hulp van het apparaat
omgevingslucht kan in- en uitademen. Voordat normale beademing kan worden
hervat, moet het beademingsapparaat door gekwalificeerd onderhoudspersoneel
worden opgestart en moet een uitgebreide zelftest (EST) worden uitgevoerd.
Een vangnetfunctie die wordt geactiveerd wanneer er in het mengsubsysteem,
het inspiratoire subsysteem of het expiratoire subsysteem een systeemstoring
optreedt waardoor het vermogen van het beademingsapparaat om de patiënt op
de ingestelde wijze te beademen in gevaar wordt gebracht.
De periode tijdens de expiratiefase waarin het triggeren van een ademslag niet is
toegestaan. De beperkte fase van expiratie wordt gedefinieerd als de eerste 200
ms van de expiratie OF de periode die verstrijkt voordat de expiratieflow tot ≤ 50%
van de piekexpiratieflow is gedaald OF de periode die verstrijkt totdat de
expiratieflow is gedaald tot ≤ 0,5 L/min (afhankelijk van welke periode het langst
is). De beperkte fase van expiratie eindigt nadat er vijf (5) seconden van expiratie
zijn verstreken, ongeacht de gemeten expiratoire flowrate.
Een instelling voor het type bevochtigingssysteem (HME, verwarmde of
niet-verwarmde expiratoire slang) dat op het beademingsapparaat in gebruik is.
Een gemengde beademingsmodus waarbij verplichte en spontane ademslagen
worden gecombineerd onder toepassing van twee drukniveaus (P
overeenstemming met de expiratie- en inspiratieduurwaarden T
British Oxygen Company. Een norm voor hogedruk-gasinlaatfittings.
) gedurende het laatste
-TRIG
en P
), in
L
H
en T
.
L
H
Gebruikershandleiding